720

WAT NIET MEER KON

bij gezeten, zoo was haar aard nu eenmaal. Maar toch had ze het nooit onprettig gevonden. Geluisterd hadden ze naar al de grappen, die er verteld werden. Want daar stonden de Ouwerhands voor bekend....

Je bent net een slak, lachte Hanne soms, je wilt je altijd maar terug trekken in je huisje. Dat zeiden ze toen al van haar. Heelemaal weggekropen was ze de laatste jaren. En dat had haar vroeg oud gemaakt en vreemd in het oog van anderen....

Weer klonk luid gelach op. »En toen zei hij verder....«, hoorde ze de stem van den ouden boer.... Wat was het al donker. Ze moesten noodig naar huis.... ,,Ga je mee?" vroeg ze, opstaande, aan Fransje.

„Moeder," riep Klaartje, „moeder, vertel nou nog even van den goeien Köbus!"

„Hè ja, toe," drong Gijs aan. Ze kenden het verhaal van buiten, maar konden het nooit genoeg hooren.

„Goed," zei ze. En ze begon: „Vroeger hadden we maar één timmerman op het dorp en die heette Kobus. Op een keer zou hij het dak van de kerk repareeren. Daar moest hij planken voor zagen op lengte.Maar toen was hij vergeten bij de derde plank, dat hij er öp zat. En hij maar zagen, zagen.... En zoo zaagde hij zichzelf van de plank af. En onder 't vallen riep hij: «Grijp den goeien Kobus, grijp den goeien Kobus!«"

Als steeds werd deze dwaze geschiedenis onder de grootste pret aangehoord. Ze wisten geen van allen, of het waar was. Opa zei van wel, maar wat kon je er in zoo'n geval op aan, wat die zei! Geen spoor van medelijden hadden ze voor den ouwen sukkel over. Alleen maar pleizier.

En, staande, luisterden Fransje en haar Tante naar het versje, dat door Joost werd ingezet, en dat hier burgerrecht verkregen had:

«Zagen, zagen, wiede wiedewagen, Zagen, daar kon Kobus van gewagen. Hij was aan het werk, Boven op de kerk,

Daarin had Kobus een groot behagen.