BOBBY

door

JOSINE REULING

Dien derden dag, een uur voor zijn kleinen dood, ging Bobby in zijn bed overeind zitten en vroeg om zijn Teddybeer. Het vage, grijze licht van den wintermiddag vulde de kamer met een stille, bedroefde schemering. Bobby onderscheidde niet Moeder's gestalte op den stoel naast zijn bed. Hoog fluisterend riep hij: ,,Teddy!", en als door een moeën nevel heen zag hij een angstig-starend gezicht vlak voor zich. Een zacht-heesche stem zei iets en Moeder bracht den Teddybeer.

Bobby wendde dapper zijn hoofd af en ging weer liggen. „Neen," zei hij boos.

Moeder had het niet mogen hooren, dat hij zijn Teddybeer geroepen had. Hij wilde hem den jongen aanbieden. Hij wilde doen, of hij niet om Teddy gaf, hij wilde hem den jongen geven. De nare, vreemde jongen zat in een hoek van de kamer te loeren, gereed om dadelijk op Bobby's bed te springen. Toen Moeder zich over Bobby had heengebogen, was de jongen met één laffen, haastigen sprong van het bed afgewipt, want voor Moeder en ook voor Vader