VILLA MORGENROOD

729

en staarde over de huizen in 't gewarrel van wit tegen 't

bleeke grijs. Met star-tgroote oogen zag ze moest ze

zien....

— O moesje, steunde ze opeens en liet zich neervallen op de grond. — O moesje!

— Kindje, schrikte Jo en ijlde toe. — Wat is er liefje? Wat heb je?

— O moesje.... moesje, kreet smartelijker het kind. Toen was het Jo of plotseling dat vreemde dreigende

nader kwam, naast haar stond, of het zich uitstrekte naar de kleine in haar armen....

— Bep Bep dan toch! Wat heb je? Vertel moesje .. .

toe....

't Kind staarde rond met wild-verdwaasde oogen, als zocht het, wat het zooëven verschrikte. Maar er was niets in de bekende lage bovenkamer.... niets vreemds, niets ontstellends. De trekken werden rustiger, de oogen minder wild, de spanning in het tengere lichaam verslapte.

— O moesje, lispten nog de dunne lippen.

— Kindje.... kindje, suste Jo. — Je zag te lang in 't gedwarrel, dat is niet goed, dat verwart, 't Is nu beter, niet?

— Ja, knikte Bep en sloot de oogen als was ze moe en wilde slapen. Voorzichtig droeg Jo haar in bed, hield het kleine handje troostend vast.

— Ach god, kreet ze zachtjes voor zich uit ach godJ

En in haar trekken wroette heftig de angst.

De oogen van het kind bleven gesloten sliep het? Jo

boog zich over het bleeke gezichtje — een zachte adem trok heen en weer. Ietwat gerustgesteld zette ze zich neder, bespiedde de kleine tot haar de tranen in de oogen welden.

Hoe zou ze ontwaken straks? In h'r oude doen — of zou ?

— Ach god, ach god, tobde de moeder, het hart vol vrees. — Bep, arme Bep.

Plots gingen de oogen weer open, staarden star naar Jo's kant... dan, langzaam, trokken ze weer toe. Uit de bleeke wangetjes braken fel-roode vlekken.

— O, klaagde Jo — de koorts. Ze legde de hand op 't