INTERMEZZO

zenden. Zij glimlacht, als zij de haastig gekrabbelde woorden ziet: »....en zal je nu weer gauw heelemaal de oude zijn? Ik kan je niet lang meer imissen....«

Zij strijkt met haar vingers langs het koele papier, houdt het een oogenblik tegen haar warm gezicht. Ja, ik zal mijn best doen, belooft zij zichzelf, en gauw weer de oude zijn. Maar heelemaal — neen, dat kan niet. Ik zal alleen probeeren om dat niet erg te vinden. Dan zal het wel worden zooals het worden moet. En dan kan er toch nog veel gered worden....

Zij steunt het hoofd op de armen, geknield voor de vensterbank. Nu is zij eerlijk, voor het eerst. Of juist niet? O nee, niet denken en wroeten. Daar is de Zwitsersche nacht te mooi voor. Geen geluid, nergens. De voetstappen zijn onhoorbaar in de sneeuw. In het huis is het rustig. En zij mag hier blijven, nog lang, héél lang. Tot zij heelemaal gereed is om Dolfs vrouw te worden. En de vrouw, die hij verlangt, dat zij is. Als zij het angstgevoel maar kwijt kon raken, dat degene, die zij werkelijk is, hier achterblijft, wanneer zij teruggaat naar Holland, en dat zij, die in het oude leven zich weer voegen moet, alleen te zorgen heeft, dat zij tot het einde toe de rol dier andere speelt.

Zij staart met wijde oogen in den klaren nacht: had ik het kunnen redden, denkt zij, was het beter geweest, als ik nü de comedie niet had ingezet en me aan Dolf getoond had zooals ik werkelijk ben? Maar ik deed het toch om hem. Of zou hij dat niet eens verlangd hebben? Heb ik het zelf bedorven?

O Dolf — wat is het moeilijk! Juist als je van elkaar houdt. Juist dan. Want wat is dan nog echt en wat comedie? En wat, in godsnaam, is het beste: om den wille van den ander soms de comedie, öf om je zelf te bewaren toch door alles heen waar zijn? Wat?

Als zij inslaapt, weten haar moede hersens slechts nog dit eene: hij had niet moeten komen.... niet moeten komen.... niet moeten komen....