BRIEVEN ZONDER ANTWOORD

ters. Zelfs op de treeplanken zit er aan weerskanten één. En ze hebben dolle pret. Zoodra de Inlander zich maar verplaatst, is hij gelukkig.«

Zij lachte: »Dan ben ik ook een Inlander, want ik verplaats me ook graag.«

Ik amuseerde me met haar, omdat er steeds weer iets van jou in haar was. Dien vroolijken toon kende ik zoo goed, en al pratende dook ik steeds verder onder in den droom. We reden door Meester Cornelis, waar het tjokvol was op zoo'n Zondagmiddag. Toen kwam de weg naar Buitenzorg, aan weerszijden kampongs, verder de sawah, met de wakershutjes op hooge palen, en heel in de verte als een forsch décor de Salak en de Gedeh. We reden snel; soms, wanneer we een ander vehikel inhaalden, sneed Moestadjib, de chauffeur, scherp langs den kant van den weg. Dan pakte zij, in een begin van angst, zooals iemand wel heeft, die niet gewend is aan hard rijden in een auto, mijn hand beet. Eenmaal bleef zij die een tijdje vast houden. Ik vond het niet vreemd, het was heel zwoel in den tropenmiddag, en mijn gedachten vervloeiden als olie op water. We lieten ons brengen aan den ingang van den Plantentuin, en daar wandelden we lang rond. Zij had belangstelling voor alles. Ze vond alles even mooi, en de tropische weelde van de orchideeën bracht haar in extase. De oude mandoer, die zoo graag de plekjes wijst waar de allermooisten zich soms schijnen te verschuilen, was er, en we brachten er wel een uur door.

Toen we uit den Plantentuin kwamen, naderde de schemering. Het werd koeler. Ze vond Buitenzorg lekker, zeide ze. We gingen naar het hotel om wat te drinken. Greta babbelde maar door, als een kind dat uit is. De opwinding van al dat nieuwe — en misschien van de whisky-soda, die zij nooit eerder had geproefd — gaf kleur aan haar anders wat bleek gezichtje. Ik antwoordde vaag en keek haar soms lang aan. Wat jong om al getrouwd te zijn, dacht ik. En wat een ezel, die Wakkers!

»Zeg meisje,« zei ik eindelijk verstrooid. Zij keek mij aan, terwijl zij dieper kleurde, maar ik ging gewoon door: