DE EER VAN HET GESLACHT
hoedje, kiss-proof-lipjes, manteltje over den arm; kijkt om de deur heen): Nou, wat is er te doen, dat u zoo'n kabaal maakt? U gaat te keer of 't buis in brand staat!
Hendrik: Wel potverdorie! Wil je me soms in die berrie laten zitten?
Jeanne [gooit haar mantel over een stoel, begint met nonchalante rapheid de tafel te ontruimen): 't Is erg ook! Om daar zoo'n spektakel over te maken. Waarom bent u niet op uw kamer gebleven? Daar hoort u!
Hendrik [pijnlijk rondstrompelend): Gaat dat jou wat aan? Jij hebt je werk te doen. Au.... o!. ... die beroerde poot!.... Hm.... En waar zijn al de vrouwen?
Jeanne [stopt alles in de buffetkast): De straat op natuurlijk! Vandaag is alles op straat. Als die malle Amalia me niet had opgehouden met haar gezeur, dan was ik ook al weg geweest. [Zij zet met nijdige rukken de stoelen recht.)
Nou, diè is niet wijzer. Maar u [coquet pruilend) dat ü
me nou niet eens me pretje gunt....
Hendrik [verteederd): M aar lieve kind ... je bent
immers klaar. Je kan nou toch heengaan.
Jeanne [hem napratend): Je kan nou toch heengaan ... Jawel, erg vrindelijk! Anders niet? Wat 'n ouwe brombeer bent u!
Hendrik: 'n Ouwe brombeer? ... Wel allemachtig niet! Verdomd nest!
J eanne [plagend): Een kippige ouwe brombeer met 'n pootje.
Hendrik: Pootje! Ik het pootje! Ik heb 'm verzwikt gisteren. Weet je ook wel!
J eanne: Kan u licht zeggen! Maar kippig ben u toch in elk geval.
Hendrik: Hè?....
J eanne: Anders hadt u toch allang gezien, dat ik er aardig uitzie! [Grijpt haar manteltje, houdt 't hem voor.) Nou, help me maar 's in me jasje.... Zoo.... Voorzichtig 'n beetje!....
H e n d r i k [zet zijn stok weg; pijnlijk gezicht): Wel god alle Ik dacht je dat ik Wat ben jij 'n katje!