DE EER VAN HET GESLACHT

Toto: Wat heb je?

Amalia (oogen half geloken, met flauwe stem): Niets, niets. ... Een steek in mijn hart. Let maar niet op mij.

Hendrik: Het is verwonderlijk hoe 'n mensch zoo opeens.... Onbegrijpelijk! Ik wist wel dat de jongen goede gaven had, prachtige gaven.... dat hem een toekomst wachtte.... maar dat hij nü al....

V e e d e r: Die gróóte toekomst is vandaag voor hem begonnen!

Ida (sentimenteel): Wat een vreugde voor een moederhart zooiets te mogen beleven van haar kind!

V e e d e r: Al ken ikzelf niet het genoegen van het vaderschap, Mevrouwtje, ik begrijp het volkomen, vólkómen!

Hendrik (opspringend, zonder aan zijn voet te denken, met onderdrukten kreun): Ik vind dat we daar op drinken moeten. Toto, geef 's glazen. (Haalt flesch te voorschijn, ontkurkt haar, schenkt de glazen vol. Amalia bedankt, neemt de courant van de tafel weg, verdiept zich in de Jury-verslagen): Alsjeblief menschen, proost! Ida!.... Veeder.... kerel, ik voel me jegens jou....

Veeder: Gelukkig ouderpaar! Ik drink op de glorie van jullie zoon, ik.... (Klinken der glazen. Kamerdeur gaat open. Paul komt binnen.)

Hendrik, Ida, Veeder (tegelijk): Daar is onze groote zoon.... ha, onze jonge dichter.... glorierijke held van dezen gróóten dag!....

V e e d e r: »Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin.» En dan zulk een kind!

Hendrik: Jongen, mijn zóón.... laat me je.... (grijpt zijn hand) laat me je mogen zeggen. ... hoe gelukkig.... nee, hoe diep geroerd wij zijn. Zulk een onderscheiding.... zulk een roem.... het heeft ons.... ons ouderhart vervuld met trots, (geroerd door het pathos van zijn eigen woorden) Waarachtig, het is me of ik vandaag eerst voel wat 't zeggen wil vader te zijn.

Ida (hem om den hals vallend): Ach Paul, jongen, wat