OP DEN TWEESPRONG

heet vastgeklonken aan de aarde; rond als de kop van een klinknagel, dat was hij! Maar Java hield hij niet in bedwang; 't was koken, wat de aarde hier deed onder het degelijk oppervlak van haar schoon reliëf. De Merapi had gewerkt en gebraakt, Wonosobo, — daar, linksaf, over het zadel voorbij Parakan, — Wonosobo was door aardbeving zwaar geteisterd, nog kort geleden, — de Papandajan werd «bewaakt» om de mensch-wezentjes aan zijn voet tijdig te kunnen aanraden om hun biezen te pakken, als 't noodig mocht blijken. Een gistende eierkoek leek het en daarin sloeg je nu eenmaal geen klinknagel!

Maar, — 't zou zijn tijd nog wel duren!

De wagen klom de helling op, vlak voor Magelang, waar de Europeesche begraafplaats ligt aan den overkant van de waterleiding langs den weg — memento mori! — Ja,

ja »Wij gaan niet dood, wij leven lang!« — Hoe

kwam hij eensklaps op dien straatdeun? — Memento vivere! — dat zeiden de nette lui, die zich verbeeldden wat van 't Latijn te kennen, — overigens: quite the same! Ja, leven, leven! — dat wilde hij ook, — als het maar mooi was en goed, — met Mary.... dan zou 't kunnen! Maar zonder haar, — hij zou rust hebben noch duur, als het toch doorging met dien ander!

Pèt, pèt pèèeet! Het schetterde van zijn wagen

door de doode straat, alsof het den vent aan 't stuur er om te doen was het garnizoen te alarmeeren! Jan Fuselier had den tijd nog, — kon zich gerustelijk nog eens op 't andere oor leggen, voor »weer-an« zou worden geblazen! Hoe laat zou het nu zijn?

Onder het helle licht van een booglamp keek hij op zijn horloge! — bij drieën — dat kon. 't Zou twee uur geweest zijn, toen ze afreden.

Hij telde den tijd af, die hem overbleef, — één uur voor de Pingit — Ambarawa — Oengaran. Tijd plenty, besloot hij, en hij boog zich over tot den chauffeur en zei hem door te zetten met een kalm gangetje, — 't was nu drie uur, — als hij mear zorgde om zes uur precies aan de haven van Semarang te zijn, dan was 't in orde.