OP DEN TWEESPRONG

vaten water te koop aan te bieden. Hij bleef even toekijken op het gescharrel van den chauffeur, droeg hem dan op om hem beneden op te pikken — hij liep alvast vooruit, was stijf van het zitten geworden.

Zijn jas gooide hij in den wagen en in het lichte grijs van zijn linnen kostuum zag hij zichzelf eensklaps, opgelicht in het duister. Door de kou op die hoogte omvangen en wakker geschud, strekte hij de beenen en ging met groote passen bergaf, — weer klaar van zinnen, opgefrischt, bereid tot het uitvechten van den kamp met Mary.... — got! die Mary!

Op Batavia had ze heel anders gekeken! Maar daarover waren al weer vier dagen heengegaan. Zij had natuurlijk ook gepiekerd, — had na hun ontmoeting ook over hem gedacht. Enfin!, 't zou nu niet zoo heel lang meer duren, of zij stonden weer tegenover elkander, — het eerste flauwe schijnsel van den dag meende hij al aan den hemel te zien.

Als onderbreking van den stijven zit deed zoo'n wandeling goed! Als hij nu nog een kop koffie had, dan was hij weer heelemaal op dreef. Maar waar dien te krijgen? Semarang, ja! Als hij haast maakte, dan zou hij nog even in 't hotel Paviljoen kunnen aanwippen! Dat zou gaan, maar dan had hij ook geen tijd te verliezen.

Toen hij opkeek langs den bergweg, zag hij de wagenlichten als vervaarlijke drakenoogen op zich afkomen. Nog enkele passen stapte hij door, maar dan, op het punt waar de helling ten einde was, wachtte hij den auto af en terwijl hij zijn jas omsloeg, steeg hij weer in en zette den tocht voort.

Omtrent zijn gewijzigd plan gaf hij den chauffeur orders. Door te rijden had hij tot aan den zijweg naar NieuwTjandi, — dan den grooten weg langs door het heuvelterrein van Semarang, — naar beneden en langs Bod jong, de hoofdstraat, naar het hotel Paviljoen. Of hij den weg kende? Ja? All right! Dan maar hurry up!

De Hudson schoot in snelle vaart de laatste residentie op zijn tocht in — hij merkte het, de weg begon er niet