OP DEN TWEESPRONG

de genieting van den warmen ochtenddrank, dien hij in Indië zoo zeer had leeren waardeeren.

Met onverholen gretigheid dronk hij de geurige, opwekkende koffie en at er een beschuitje bij. Een oogenblik drong zich het besef aan hem op, dat al zijn tobben zijn gezonden eetlust weinig had geschaad. Hij lachte in zichzelf. Tobben, dacht hij, nu ja! — maar de grondtoon in zijn gemoed vormde toch de zekerheid van haar liefde voor hem — die bleef.... Die had telkens weer zijn twijfel overwonnen.... Zijn onrust was ook geweest om de manier, waarop hij haar nog zou kunnen ontmoeten, en daarover was hij nu heen! Hij was te Semarang en haar schip kwam er op hetzelfde oogenblik voor anker op de reê. In die beide gegevens was geen fout, — dat was het voornaamste.

Wat zag zijn wagen er uit, grijs van 't stof! De chauffeur kreeg de opdracht hem nog naar de haven te rijden, dan naar het hotel terug en daar wachten op hem. Hij kon ondertusschen zijn wagen schoonmaken en nazien in de hotel-garage.

Onder het instappen drukte hij hem een geldstuk in de hand — hij zou het straks misschien vergeten — en reed dan af naar de haven.

Daar hoorde hij, dat het havenbootje reeds was vertrokken naar de reê en zoo huurde hij voor zich een prauwtje met vier stevige kerels bemand, die dadelijk zeil bijzetten om nog te profiteeren van het laatste landbriesje en hem in korten tijd door het havenkanaal brachten op de zonbeschenen zee, waar hij weer zicht kreeg op de »Vondel«.

't Was nu nog een kwestie van een kwartier, twintig minuten hoogstens, dacht hij.

Gedurende al dien tijd had hij voor niets anders meer oog dan voor het steeds grooter wordende schip recht vooruit, waarop hij tusschen den wirwar van vormen en lijnen haar bekende vrouwefiguur trachtte te onderscheiden, hoe onvruchtbaar zijn pogen daartoe op dien afstand ook mocht zijn. Hij haalde zijn étui uit den zak, stak achteloos een sigaret aan, ademde diep den rook in, welken