ROMEO EN JULIA

door

P. H, RITTER Jr. *)

Eerste Hoofdstuk

I

Op Westhove rijden de automobielen af en aan. Ze komen, fluweelig de wielen bewegend over de losse planken der ophaalbrug zooals een gestofdoekte hand langs de toonlooze toetsen strijkt van een klavier, en dan met hun ^indegezoem onder de poort-behuizing en door de hooge, stille oprijlaan, met zijn pracht van dorrende boomen in de ijle klaarte van den herfst. Ze zwenken behendig voor het breede, arduinen trappeterras, de een wacht dan bedaard op den ander, ze hebben gele lichten op in den lichten avond. Vermoeide Heeien, zwarte gedaanten met hooge hoeden, veeren uit de zwiepende carosserieën en beklimmen traag het kleine gebergte der trappen. De breede terrasdeuren worden onmerkbaar geopend, lakeien in donkerblauw livrei met zilveren knoopen, ontvangen de vachten der jassen en langzaam drijft de deftige stoet over de

*) Fragment uit een roman. De Romeo-en Julia-verhouding ontwikkelt zich later tusschen Rutger en zijn nicht Ida Uytenboogaert.

ix 1