DE AVONTUURLIJKE JEUGD VAN LAUZUN

ter hare waaiers nu en dan vriendelijk uitkijkend en teeken doend aan de op hun paarden gezapig voortstappende ruiters.

Eens in de Loire-streek, waar één voor één de koninklijke kasteelen worden bezocht, wordt de reis meer dan ooit een opgetogenheid. De Koning wil zijn jonge vrouw op de schitterendste wijze in haar nieuw vaderland verwelkomen, zoodat ze die dagen van haar huwelijk, die pracht en die genoegens nooit vergeten zal; op zijn mildst stalt hij voor haar de Fransche weelde en het Fransche genot van leven uit, als een jonge god dartelend aan haar zijde, één en al aanminnigheid en behaagzucht, vol levenslust en vuur, zooals hij niet lang meer zijn zou, tegenover haar vooral. Amper slaagt hij er in het stroef gelaat en de triestige ziel van deze Spaansche koningsdochter te verjeugdigen....

Deze koele, nukkige koningin kennend — welke zich nooit de moeite heeft getroost haar gemaal grondig te begrijpen en oprecht te beminnen — haar blijvende vervreemding in het Fransche hofmidden, haar terughoudendheid en gemis aan vrouwelijke aanhaligheid en teerheid, zal men Lodewijk's latere houding ten haren opzichte — hem ook kennend met zijn zinnelijke eischen en zijn behoefte aan hartelijkheid — heel anders beoordeelen dan naar den schijn. Zoo zal men hem al dadelijk zijn liefde voor Louise de la Vallière veel minder kwalijk nemen, zooals deze, slechts korten tijd na zijn huwelijk, in hem ontbrandde, voor een jonge vrouw, die een der innemendste en charmantste en door haar gevoel een der verfijndste is, van wie de geschiedenis ons de herinnering als «amoureuse» heeft bewaard. Zij zal de schoonste, frischte, diepste liefde van den Zonnekoning zijn en blijven, de bekroning van een jeugd, welke weldra zou instorten tot een zwoeler, perverser erotiek en bezwijken onder de infame beheksingskunst van de prachtig-onkuische Madame de Montespan. Wat La Vallière betreft, voor haar is de Koning geweest en gebleven de eenige beminde van een jong bestaan, dat ze, na hem verloren te hebben, in een klooster zou begraven, uit smart en uit gekrenkte fierheid....

Aan 't Hof teruggekeerd, mocht Lauzun zich nog enkele