DE VERRE PRINS

altijd verliefd jongmensen met zwakke, bijziende oogen, waarvan een Amerikaansche bril met uileglazen de aantrekkelijkheid nu juist niet verhoogt. Een onberispelijke naad, waaraan dagelijks veel zorg wordt besteed, scheidt zijn gepommadeerde haren in twee ongelijke helften. Als Amke achter hem de wenteltrap naar de galerij en monsterkamer opgaat, geniet ze van het uitzicht op een paar nieuwmodische molières met zijden veters en twee onberispelijke vouwen in de pijpen van een gestreepte pantalon. Niemand is ingewijd in het geheim, hoe een heerenpantalon in den nacht, als zijn eigenaar slaapt, onder zijn matras te mangelen gelegd kan worden,

Amke hangt besluiteloos om in de gangen van het huis, dat smal maar diep en hoog gebouwd is. De kamers zijn, als de winkel en het kantoor, pijpenladen, de gangen vol onverwacht uitspringende onbruikbare hoeken en nissen. De architect, die er de teekeningen voor heeft ontworpen en de bet-overgrootvader, die ze heeft goedgekeurd, beschikten nu niet bepaald over een practischen zin. Toch is het een huis waarvan men, als men er in geboren is zooals Amke, veel leert houden. Op de tweede verdieping, boven de monsterzalen, liggen, ineenloopend, de huiskamer, het kabinet, waarin nooit een straal daglicht doordringt en dat alleen tot garderobe dient, een slaapkamer en de keuken. Op de derde verdieping zijn de salon met een ingebouwd balcon, een kleine slaapkamer voor Tonny, Amke's jongste stiefbroertje en een groote voor haar tweelingstiefzusjes Josine en Greet. Alle kamers, die aan den achterkant liggen, zien uit op blinde muren, steenen platjes, verkleurde dakpannen en berookte schoorsteenpijpen. Amke moet nu, om naar haar kamer te komen, nog een trap hooger klimmen naar »de til«. Hier behoeft men, met veel goeden wil, niets van muren, platjes, dakpannen en schoorsteenpijpen te zien. Amke heeft, net zoo min als Koen, vandaag een dag om zioh boven aardsche verdrietelijkheden te verheffen. Ze moét kijken naar die even hooge, even grijze dakenpyramiden, waarvan de pannen glimmen als natte paraplu's, naar de rookslierten uit de schoorsteenen, die door den regen worden neergeslagen,