DE VERRE PRINS

„Ben je haast klaar?" verwaardigt ze zich eindelijk op Greet te brommen. „Zoo meteen staat Sik voor je neus."

„Stilletjes laten komen," lacht Greet onverstoorbaar. „Als ik van je afschrijven mag, ben ik in tien minuten tot zijn dispositie."

„Dank je feestelijk."

Amke moet lachen. De tweelingen liggen eeuwig met elkaar overhoop en toch zoeken ze elkaar steeds weer. Josien rommelt vreeselijk geheimzinnig — ze heeft op de H.B.S. een galant — in een oude schrijfcasette. Ze ergert er Greet mee, die het nog niet zoover heeft kunnen brengen. Josine is ook de knapste van de twee. Ze heeft een rooden strik op haar ebbenhout-zwarte krullen. Er is veel rood in de kamer, van de vermiljoentulpen in de Goudavaas op tafel, van de glimmende bellefleuren op het rood-mahonie buffet.

Greet krast den laatsten regel van haar huiswerk en rekt zich uit als een luie poes. Luidruchtig stommelen Koen's vrienden de trap op en de kamerdeur voorbij; de whistclub vergadert dezen avond in de til. Amke onderscheidt een vreemde, diepe stem; een aangename stem, vindt ze. Zeker van den nieuwen vriend van Paul. Ze zal hem straks wel zien, als ze den groc boven brengt. Erg nieuwsgierig is ze op het oogenblik niet, te verstrikt in haar dolce-far-niente. Greet sloft met een blauw aanteekenboekje in de hand naar het orgel.

„Gamma's" informeert Amke. Een uitgestoken tong is het antwoord. De tweelingen zijn, tot groote ergernis van hun stiefvader, geen van beiden muzikaal. Greet haalt ruw registers uit en begint toonladders te spelen.

„Ik neem de beenen," lacht Amke, „het is mij tè mooi!"

Ze vlucht in het kabinet. Lodewijk is naar een vergadering van den Bond van Sleeperspatroons. Nu wacht haar de lange, leege Zaterdagavond, öf met het eentonige eentwee-chie-viech van den brouwenden muziekleeraar, öf met den jool van Koen's vrienden, waar ze toch niet aan meedoet.

Er wordt gebeld, er klinken voetstappen, Amke herkent