VRIJ EN ONVRIJ

ze nooit gekend —, begreep Henri Kroon, tegen dezen overval van ruw geënte begrippen geen verweer te kunnen stellen en de hevig licEtende oogen ziend van zijn dochter, den strijdbaren rechten rug, waarboven het magere meisjesgelaat strak stond, besloot hij: de tijd moet hier inwerken, met mijn eigen kind twisten wil ik niet. En mag ik ook overigens hier ingrijpen, is het niet beter alles zich vrij te laten ontwikkelen? Haar aard is de mijne niet en ingrijpen kan ook mistasten beduiden.

Tot inslapen kon hij dien avond niet komen. Hoeveel makkelijker hadden strenge vaders het; van den Bogert bijvoorbeeld, die zeggen zou: 't gebeurt niet.

Hij verlangde naar zijn jongens, naar Rein en Hubert. Zij zouden hem niet zulke verrassingen bereiden. Een verloofde dochter! Ging dat ook bij anderen zoo plotseling, zoo onverhoeds, ja zoo verraderlijk bijna?

In het dommelige wakker-liggen betrapte hij zich er op, voortdurend den jongen schilder van Henriette het aanschijn te geven van Velderman. De harde stem zei afwisselend: »leeren kan ik niet, ze konden niets met me beginnen« en: »het volle leven komt je toe, laat je niets wijs maken.«

»Een uitgegroeid mensch« schalde het dan weer in hem op; die Haagsche school is afgeloopen. En dan vloeide de stem van Volens rustgevend en meerder en beslissend in het tumult van uitspraken en deze zeide: »de nieuwe kunst zal wel komen, als de menschen er voor zijn«....

Ja, de menschen, de individuen maken de kunst en zij geven richting aan de stroomingen.

De stroomingen van al die halfwas-artiesten, waar op school niets mee was aan te vangen, hadden geen inwerking op den tijd.

Eén genie en die maakt den stroom.

Ja, het was den Haag!

Huibert, na een verblijf van zes weken in Berlijn, waar hij met een studievriend uit Delft bij het intreden der vacantie gelegenheid voor practisch werken had gevonden, keek voor 't eerst met eenige belangstelling en met veel