VRIJ EN ONVRIJ

Dwaasheid, had Reinier op de lippen, maar hij hield het woord in. Zijn vader zag hij met neergewend gezicht een oogenblik stilstaan. «Zielig» zou Kitty zeggen, slecht zag vader er uit.

„Kom, vadertje, wat hapert er aan, je moet jezelf niet wegwerpen." Hij had de woorden geuit en schrok; raakte hij niet een teer punt, dat kon slaan op zijn kunst, de kunstverhoudingen in 't land, waarin zijn talent de laatste jaren van opdringende jongeren een veel te geringe plaats innam? Vlug verbeterde hij: „Annaatje is veertien, wordt vijftien binnenkort. Den Haag is aangenamer dan Brabant op dien leeftijd. Toch is er iets anders dat hem hindert, wist Reinier.

„Vin je 't goed dat wij loopen?" stelde Kroon voor.

De zoon, moe van de reis, onzelfzuchtig, deed opgewekt.

„Hé, ja, laten we op 't Bezuidenhout aanloopen en zoo het Bosch door naar huis."

„Ben je niet te moe?"

„Het tegendeel," zei Reinier en schudde zijn leden. „Na een treinreis is niets prettiger,"

„Ja, zie je, ik moet eens met je praten, aan Huib heb je niets."

Bewaar me — peinsde Reinier, dat gaat regelrecht op juffrouw van Heusden aan. Och ja, kon dat nog eens na Moeder een levensgezellin voor hem worden.

„Je kent Jet," begon Kroon. „Die komt eergister thuis en verklaart zich verloofd; verloofd met waar ik het mees. bang voor ben, met een schilder. Een der jonge modernen naar 't schijnt, nooit van gehoord, er zijn er zooveel natuurlijk en och, modern zijn ze allemaal."

In het kalme gelaat van Reinier, dat men van uitdrukking edel zou kunnen noemen, kwam een rimpeling van onvrede — de expressionisten waren hem, in zijn exacten geest, die van afbakening hield, een ergernis.

Zijn zin voor rechtvaardigheid won het echter steeds van gevoelens, welke hij niet ten volle verantwoorden kon en h:.j zei: „Dat kan geen bezwaar zijn, mits hij een behoorlijke vent is. — Iets anders: Jet is te jong."

,,'t Is een waagstuk; anders kan ik het niet zien."

„Met haar heftig karakter."