VAN HET NOORD-LIMBURGSCHE LAND

kome gelegenheid daartoe. Hij vertelde in de herbergen de hevige ruzie, vóór hij dien morgen de deur was uitgedaan. Nog eens had hij aan de Hannesboerschen alles verweten wat hij door de schuld van Wullem meer dan tien jaren lang tegen allerlei menschen misdaan had. Langzamerhand komend in den roes van een dronkemansaandoening ging hij aan al die menschen vergiffenis vragen en moest dan het heele relaas telkens van 't begin tot het eind herhalen. Door al dat gepraat, de instemming en de ophitsingen van zijn gehoor, waarbij het drinken de olie was voor het vuur, werd hij opgewonden tot een razende woede. Hij liet zich overhalen ook 't Spraoneveld niet over te slaan, waar hij met de gulste gastvrijheid werd onthaald: de Spraoneveldsche »vrollie« konden nu eens alles fijn te weten komen!....

De Spraoneveldsche jongens gingen met hem mee. Anderen, ook fichteraars of kameraden, sloten zich bij hen aan en de heele troep zwadderde den heelen verderen dag de cafés af, waar Ties zijn vuist op de tafel dreunde, terwijl hij knarste, dat hij Wullem alles betaald zou zetten, al ging hij er tien jaren voor de kast in; dat had hij er voor over! Totdat hij 's avonds laat ergens stomdronken op zijn stoei in slaap zakte om zijn roes uit te snorken

Maar een tweede ontknooping kwam eerst dien zomer, toen een houw met een in een zakdoek geknoopten steen niet Wullem van den Hannesboer, maar »den verkeerde« het leven afsneed in een donkeren kermisnacht