KRONIEK VAN HET TOONEEL

stoomsloep defect raakt, zoodat zij 's avonds niet meer aan wal kunnen worden gebracht. Bovendien komt opeens het geseinde bevel van het admiraalsschip, dat de kruiser onmiddellijk zee moet kiezen. Tableau! De commandant moet het nu wel weten, en het loopt best af, daar hij direct wordt ingepalmd door het ééne meisje, Mary, een actrice, zoodat hij zelfs zijn eigen hut en de logeerhut afstaat. Maar o wee! ook de admiraal komt van 't admiraalsschip afzetten om aan boord van den kruiser zijn intrek te nemen, en moet nu de hut hebben, waar Mary en haar vriendin slapen! Een en ander geeft aanleiding tot de dolste situaties en verwikkelingen, die het lachen en schateren van het publiek tot ware lachkrampen maken. Het is dan ook allervermakelijkst, en vooral Anton Roemer als de admiraal, Piet Bron (thans naar Indië met Cor Ruys, dus nu door een ander vervangen) als een bootsman, en Fie Carelsen als de robbedoes en wildebras van een Mary, hebben het stuk opgevoerd tot een uitbundig lachsucces. Het is trouwens door allen met uitbundig animo gespeeld, en het eenige, dat den gunstigen indruk tweemaal bedierf, was een zoogenaamde horlepiep, gedanst door eenige matrozen, die een jammerlijk paskwil was. De regisseur moet maar eens op een heusch oorlogsschip gaan zien hoe Jantjes de beenen van den vloer laten gaan! De aankleeding en mise-en-scène van Veterman waren overigens zeer geslaagd.

Met vrij veel fanfare was door »Het Rott. Hofstad Tooneek een tooneelstukbewerking, door Ed. Veterman, aangekondigd naar Alexandre Dumas' als schitterende romantiek nog altijd zoo aantrekkelijke »Les Trois Mousquetaires«. Wat deze bewerking echter bleek te zijn geworden waren tien, vrij onsamenhangende, mooten, uit den roman gekapt, met hier en daar situaties, en zelfs plaats van handeling, veranderd, en met »De Drie Musketiers* (Athos — Jan van Ees, Porthos — Jan Elsensohn, Aramis—Alex Faassen) al te vaak meer «pauvres Sires» dan Dumas' onstuimige,, ïidderlijke, van «panache» stralende, edele vechtersbazen. Ik had voortdurend de sensatie, in een klein provinciestadje een kermisstuk in een houten tent bij te wonen. De beste der Musketiers was nog Elsensohn, vooral in de eet- en drinkscène, maar hij speelde Porthos eerder als een fuivenden matroos in maskerade-costuum, dan als een fuivenden edelman. Van Louis Treize had Veterman een mallootje gemaakt, en gelukkig dat de onvolprezen Gimberg (is hij heusch onlangs vijftig jaar geworden? men zou hem er hóógstens veertig geven) hem althans met koninklijke gratie, in smaakvolle costumes, speelde. Dat van Gasteren nu en dan den kardinaal Richelieu als een marqué-verrader, tot het publiek sprekend, speelde, lag aan den bewerker en diens tekst.

Gelukkig, dat deze avond toch nog één vreugde bracht: het jonge, enthousiaste, temperamentvolle, uitbundige, chevalereske