VRIJ EN ONVRIJ

door

ALBERTINE DRAAYER—DE HAAS

(Vervolg).

Voor de vier onbedekte ruiten, die het raam vormden van zijn zolderkamer, leek het Huibert, verslonden in den aanblik van den verwilderden herfsthemel, of hij van nabij betrokken werd in het grillige spel dier wolkenstapelingen, van vervluchtigende en aanzwierende grauwe koppen, waartusschen onverwachte gapingen werden gestooten van wrang avondgrijs. En in het algeheele verzet zijner dagen leek hem in deze lucht een verlossend spel te gebeuren.

Hij stond daar zakelijk en breed-vierkant al een half uur zonder tot eenigen gang van gedachten te komen.

Dit was nog het best van al die uren, die van hem werden opgeëischt: een oogenblik zelfinkeer; onverstoorbaar, hier hoog in 't huis, voltrokken. En nog kan hij zijn doordrijverij loven, die hem als jongen van ongeveer vijftien jaar bezorgd had, het nette kabinetje een verdieping lager voor dit dienstbodenvertrek te verruilen. Hier had hij zich altijd bevonden geheel alleen in een hooggestemd gevoel van verlatenheid.