PETERKEN

Liefderijk streelde Daan haar over het mooie, goudglan* zende haar. „Moed houden, kindje!" zei hij. „Moed houden we zijn nog jong...."

„Nee," antwoordde ze resoluut, zijn bedoeling begrijpend. „Nee! Eerst nu ben ik het met je eens! Het kind had niet geboren mogen worden! Nu leert de Natuur het ons zelf, Ik zal trachten te berusten. Als ik beter ben gaan we op reis.... ik wil naar Peterken "

„Wil je hem meenemen?"

„Nee!" antwoordde ze beslist. „Nee Daan — ik wil hem zien! Ik wil hem alleen zien! We moeten trachten het geluk

in elkaar te vinden Ik dacht altijd, dat dat onmogelijk

was.... nu ben ik zoo heel anders weer gaan denken

Ontroerd wendde hij zich af.

Toen ze eenige weken later op »Zonneweelde« waren, was het kind lusteloos en hangerig. Hoewel Peterken hen wel herkende, nam hij zoo goed als geen notitie van hen. Voortdurend klaagde hij over pijn in de borst en rug- De dokter constateerde longontsteking. Een hevige longontsteking zelfs. Beide longen waren aangetast. De koorts steeg dienzelfden dag nog tot 40,1.

Zwijgend gingen ze terug naar hun hotel. Ze wilden het verloop van Peterkens ziekte hier afwachten. De behandeling liet niets te wenschen en de dokter was een kinderspecialist van naam.

Als ze dat maar niet te dragen krijgt! dacht Daan. Ze was nog zoo zwak. De gedachte aan Peterken was het eenige, dat haar zoo triestige leven verhelderde.

En voor 't eerst begreep hij, wat Peterken voor haar beteekenen moest. Neen, zoo wreed kon 't leven toch niet zijn....

Zoo vergingen er dagen. Het waren dagen die maanden léken, die een aaneenschakeling vormden van ononderbroken leed. Het waren dagen van voortdurend zwijgen, van innerlijk verzet tegen den toestand, waartegenover ze zich volkomen machteloos gevoelden.

Hij trachtte haar wat op te monteren en sprak over betere