KRONIEK VAN HET TOONEEL

gedelegeerden blijven voor het Amerikaansche crediet kruipen.

Morris' maitresse, een actrice, Joséphine Delmar, heeft een «begum» voor Napoleon opgevat (hij zag er anders niet naar uit in zijn slecht passende plunje) en inviteert hem 's avonds bij zich. Hij komt pas laat in den nacht aan, en — wat met 't oog op de historische feiten, waarin Napoleon zich tegenover de vrouwen van even hevig initiatief toonde als op het slagveld, zeer onwaarschijnlijk is — gedraagt zich als een verlegen jongetje tegenover de avances der schoone Joséphine, die de grootste moeite heeft, hem de pyama te laten aantrekken, welke Morris altijd bij haar heeft liggen! Als hij die aan heeft, verschijnt opeens Morris zelf. Tableau! De staatsman in dezen diplomaat wint het echter van den bedrogen amant, en hij biedt Napoleon (blijkbaar beschikt Amerika daar óók al over!) het baantje aan van generalissimus over het leger der Ver. Staten van Europa! Napoleon, die Amerika niet dienen wil, bedankt, maar bedankt kort daarop niet voor het aanbod van een filmfabriek-directeur om in een film den Napoleon te spelen, o Hasencleversche logica! Als hij in die film gewaar wordt dat indertijd zijn gemalin Joséphine de Beauharnais hem bedrogen heeft met een cavalerie-luitenant, verwart hij historie met film en worgt de actrice, die voor Joséphine speelt. Daar hij voor krankzinnig wordt gehouden, komt hij nu terecht in een krankzinnigengesticht, en als hij ten slotte weer vrijkomt, stapt hij maar weer naar het Musée Grévin, waar Landru hem verwelkomt en het stuk met een quasigeestig gesprek eindigt. Napoleon blijft nu maar liever in 't Museum, in de tegenwoordige wereld is er voor Napoleons geen plaats meer. ...

Als Walter Hasenclever eens naar Italië gekeken had zou hij geweten hebben, dat er nog wel degelijk kansen zijn, en zelfs groote, voor Napoleon-naturen in dezen tijd, maar dan zou hij zoo niet met de Napoleon-figuur gesold kunnen hebben als hij thans doet.

Het is de groote verdienste van Gimberg, dat hij van Napoleon niet den «pauvre Sire» heeft gemaakt, die er allicht volgens Hasenclever's aanwijzingen van te maken ware geweest, maar dat hij er wat tragiek in heeft weten te doen doorschemeren, die er althans geen paskwil van maakte.

In elk geval was het een goed idee van het Rott.-HofstadTooneel, om ons met dit stuk van Hasenclever, dat een staaltje is van de hedendaagsche mentaliteit van dezen tooneelschrijver, te doen kennismaken.

De Alliance Francaise, afd. Den Haag, heeft het seizoen zeer goed ingezet met een gastvoorstelling van een over 't algemeen goed ensemble van Messieurs Daroy en Darlo, dat Birabeau en Dolley's »La Fleur d'Oranger« (ons reeds uit Nederlandsche voorstellingen bekend, zoodat het niet nog eens besproken be-