VERZEN

maakten zich daarna somtijds openbaar, een wilde wroeging dreef dan tot elkaar geliefden, die voordien elkander nooit behoorden.

En schuilt een wrang en roekeloos vergeten in 't sluwe streelen van een kleine hand en in den lust, die door de leden brandt, stroomende soms als 't water van de Lethe; maar méér nog in 't bedwelmende belijden der drank, die zuiverder dan water is en voor een korte poos het bittere gemis met haar verdooving mag bestrijden.

Groen scheen het licht er door de smalle ruiten, door dopen deur woei traag een vlaag muziek eener harmonica van uit de donkere portiek, waar jongens soms zoo brandend konden fluiten. De avond was er vol van heimlijke geluiden, sirenen gilden er hun dreigend-sombren roep, een kirrend lachen klonk van af een hopge stoep, een bronzen klok begon van vér te luiden.

De haven was niet ver en joelende matrozen

vulden des avonds het bedompt lokaal,

dronken en dansten en hun rauwe taal

klonk lieflijk in het oor van haar, die zij verkozen,

de een of andre meid, een donkre of een blonde,

met felle oogen en een licht-bewogen hart,

want in de eenzaamheid wordt meenge ziel gehard

en een matroos laat zich door liefde niet verwonden.

Met elke diepe teug steeg het bemind vergeten,

zoo menigmaal vervloekt, zoo menigmaal begeerd,

een nieuwe drift heeft weer het angstig hart verteerd,

dat van de oude pijn dan niets meer heeft geweten

— een deur sloeg dicht — een mond die achtloos kuste —

een schaduw trok een snel en donker spoor,

een hooge lach, een woord, dat schaamteloos en goor

den brand sloeg in d'ellendigste der lusten "