VRIJ EN ONVRIJ

gevoel dat een malaise in hem had nagelaten. Al leek ze uiterlijk niet op den vader, zij waren van 't zelfde soort: lui, bestemd om erin te vliegen.

Deze filosofie kwam, om hem recht te doen, nog niet geheel tot zijn bewustzijn, bleef nog ergens ondergedoken in zijn geest, doch brak in zijn manieren reeds baan. Vrijmoedig ging Merens in 't atelier rondloopen, deed zijn hand glijden langs een oud schilderij dat hij een paneel achtte, en van een sjaal met witten spiegel kon hij niet afblijven. Hij tastte ernaar, toen gleed ze naar den grond. Nonchalant, als geheel thuis, pikte hij den lap met een gekromden vinger op en zei: „Jet is jong, maar ik ben vijf jaar ouder. Tegen dat we trouwen — over vijf maanden, is ons plan — is ze twintig."

„Komaan," stootte Kroon uit in stijf-rechte houding, het onbeschaamde rondloopen in zijn atelier van den ander gadeslaand, „is het al zoover? Me dunkt, het was eigenlijk geen vraag waarvoor U hier kwam."

„Betrekkelijk! Een mededeeling," beaamde de jongere rustig.

Ze keken elkaar aan, stilstaand met metenden blik. Met kille spijt de huwelijkscandidaat, die vond te hard van stapel geloopen te zijn, doch de sukkeligheid van dien man prikkelde hem. Ontzet de vader, in wien alle hoop gedoofd was dat dit huwelijk nog wel zou zijn te ontgaan. Toen viel hem in dat zijn jongens, zijn Huib en Rein, hem moesten helpen.

Met dezen troost inviteerde hij zakelijk en voor 't eerst afgemeten: „Kom morgenmiddag theedrinken tegen vier uur, we zijn dan allemaal thuis." Hij geleidde hem nu zelf naar de deur. Zou Merens gevraagd hebben Jet te mogen zien, dan had Kroon vlakaf geweigerd. Zijn jongens zouden dit heer op zijn plaats kunnen zetten. Dit was zeker: deze man zou Jetje, zoo hartstochtelijk en onberekenbaar, niet kunnen leiden.

Dit zou een ramp worden.

En nu zaten ze bijeen in den Zondagmiddag op de bovenxii 2