VRIJ EN ONVRIJ

voorkamer, waarvan weinig gebruik werd gemaakt. De stilte van de straat en het gemis aan eenig uitzicht op levende natuur gaf aan deze kamer met haar grijze tinten iets levenloos.

In de onbewogen atmosfeer kwijnde het gesprek. Reinier had dadelijk wat vlotte zinnen gehad, doch hem, als Huib, leek dit heer een ongewone verschijning, die men eerder voor een kellner dan voor een kunstschilder zou aanzien. Van zijn kant had ook Merens het gevoel hier in dit huis een nieuwe wereld te betreden en het was zijn ongevormde geest die plompweg erkende: ,,'k Heb nog nooit met een student persoonlijk kennis gemaakt en nu hier ineens met twee tegelijk." De opmerking maakte de behagelijkheid van 't gesprek niet grooter.

„Weinig vrienden die studeeren?" informeerde Kroon.

„Schilders en lui uit den handel zijn 't allemaal. Eén uit mijn club in Den Bosch heeft zelf een radio aangelegd." Kinderlijk kwam hij voor den dag met het feit dat hem imponeerde.

Toch was nu een gelukkig punt van gesprek getroffen. Het was, of het schot voor een paardenren was afgegaan. Ineens kwam er in de stemmen vaart. Over lange en korte korte golven en ten slotte in 't algemeen over het wonder der radio-telegrafie, ging het gesprek, ,,'t Is een wonder waar we misschien nooit achter zullen komen, dat we eenvoudig moeten aanvaarden," besloot Reinier, die bezadigd het gesprek leidde.

„Zooals alles," zei Henri Kroon. Hij had zulk een somberen, plechtigen klank in zijn stem, dat allen de oogen op hem vestigden, zooals hij daar zat, eenzelvig en starend in 't vuur, afgetobd en moedeloos.

Zijn poging Huibert en Reinier te bewerken, dat zij Merens tot uitstel van een verloving mochten brengen, was mislukt. Deze Merens werd dus de man van zijn Jetje, Hij richtte zijn weerloos gelaat op en vervolgde: „Vannacht, toen 'k niet slapen kon, dacht ik: wat is slaap? Dat kan me dan een soort onrust geven, dat zoo'n heele stad op bepaalde uren zich overgeeft aan de bewusteloosheid. Dit