DE VERRE PRINS

niet naar om dit te vergeten. Waar had ze heen gewild en wat had ze gewenscht? Daar heeft ze zich totnogtoe nooit rekenschap van gegeven, ze heeft liefgehad, anders niet. Dat was genoeg, dat was alles; ze heeft nog lief, ze heeft hem liever dan ooit. Zoo tobt ze en drentelt onderwijl op een vluchtstoep, waar ze met Cor van Boekhove heeft afgesproken. Ze had Truusje nogal mee willen vragen naar de Diergaarde.

Een tramwagen zoeft tegen den hol op en houdt stil. Amke voelt aandrang haar gezicht te verstoppen, als Cor's onderzoekende blik op haar rust. Nu laten zien, dat ze weer heelemaal beter is, de gezonde, vroolijke Frans van vroeger schijnen. Ze bukt zich, heft Cecelie omhoog. Wat een troost, haar tegen je aan te hebben, het zachte, bleeke gezichtje te kussen, de koele, bloote armpjes stijf om je hals te voelen. Tranen zwellen Amke naar de keel, ze slikt ze met moeite weg.

Wat is ze blij met een beetje genegenheid, denkt Cor medelijdend. Zou het haar spijten, haar verloving verbroken te hebben? Of zou ze weten, dat Lodewijk weer geëngageerd is met een burgerlijk, stil kind, met veel geld en veel huishoudelijke aspiraties, een meisje naar zijn moeders hart?

„Je bent prachtig op tijd," zegt ze. „Wat een zalig weer. Als ik niet beloofd had te helpen met den inmaak, ging ik met je mee. Daar is je tram, neem die nu. Om vijf uur, op dezelfde plaats."

De tram stopt voor de school, waar Ferrati les geeft. Amke ziet hem boven aan het bordes, gereed om uit te gaan. Zijn altijd zoekende oogen hebben haar spoedig ontdekt, hij zwaait vroolijk met zijn stok en met een paar groote sprongstappen is hij op de ledige plaats tegenover 'haar.

„Bonjour," lacht hij joviaal. „Langen tijd niet gezien, Hoe gaat het je nu? Je ziet er uitstekend uit, nog een beetje moe. Gemeen van je, dat je mijn brieven niet beantwoord hebt."

Dat ook nog, denkt Amke. „Waar ga je heen?" vraagt ze geïrriteerd, zijn oogen ontwijkend.

„Met jou mee," klinkt het brutaal. „Mijn Hollander heeft