EMMA, DE BRUID

Wesendonck, — neen, dat zal ze wel niet zeggen: hoe noemt ze u?

— Ze noemt me niet. Bij haar heet ik: »zeg«.

— Nu, dan zegt ze:

— Apropos »zeg«, je schijnt dat meisje van Rodehorst nogal aardig te vinden.

En u is niet onnoozel genoeg om te vragen:

— Welk meisje Rodehorst? maar u zegt bedaard:

— Ja. Heel aardig. Jij niet?

— Ik? ik vind 't 'n brutaal wicht. (Want de aardigste meisjes worden door de vrouwen, door de echtgenooten, bedoel ik, altijd 't meeste afgekamd.) Gaat u mij dan verdedigen, dan heb je de poppen aan 't dansen Maar

gaat u mij niet verdedigen, dan is 't nog erger, want dan «durft u dat niet, om u niet te verraden«.

De jonge van Wesendonck lachte:

— Wat is ü 'n psychologe, zoo jong als u is.

— Och, ja. Dat krijg je vanzelf, hè? als je veel met menschen hebt omgegaan. U brengt uw vrouw dus mijn invitatie over, om morgen te komen lunchen, en vertelt me straks eerlijk 't resultaat.

Niemand vond het noodig, »nu toch alle vrouwen rookten«, dat de heeren zich met den gastheer naar diens kamer begaven; dus werden de mocca en de likeur gezamenlijk in den salon genoten.

Ips, zonder schijnbaar er op te letten, zag, dat van Wesendonck, zooals zij hem had gezegd te doen, zijn vrouw opzocht, die, wat zeer zeldzaam voorkwam bij haar, zich niet door de een of ander het hof maken liet. Zij maakte zelfs wat plaats voor haar man op de canapé, en, dit ziende, kreeg Ips bijna een fou rire, want mevrouw Wesendonck scheen de flirt tusschen haar man en Ips Rodehorst dus wel tamelijk belangrijk te vinden!

Er zeker van, dat hij haar straks wel alles vertellen zou, mengde zij zich in het gesprek van de anderen, en vergat haar diner-cavalier voor een oogenblik. Want Ips vond van Wesendonck wel aardig, maar toch niet zóó, om reeds al haar gedachten aan hem te wijden!