EMMA, DE BRUID

— Hoe zat je aan tafel? vroeg mevrouw Wesendonck aan haar man.

— O, ik had 'n heel geschikte plaats.

— Ja, naast een van die schepsels Rodehorst. En dat vond jij wel geschikt?

— Zeker. Die meisjes zijn amusant, pikant, levenslustig....

— Die meisjes zijn pervers, frivool, onscrupuleus.... qui s'y frotte s'y colle!

Haar man haalde zijn schouders op.

— Ja, waarom doe je dat nu! Geloof je me niet?

— Ik geloof je niet niet, ik geloof je niet wèl 't kan

me eenvoudig niet schelen wat je denkt.

— Je bent wel zeer beleefd.

— Waarom zou ik 't zijn?

— Ja, waarom zou je 't zijn? hè? ik ben «maar» je vrouw!

— Nu, dat is niet zoo gering. Er is maar één op de wereld, die dat zeggen kan.

— Moesten er méér wezen? Voel jij iets voor 'n Turksche harem?

— O! neen! ik zou nog liever! Hij lachte:

— En dat antwoord is óók weer niet goed. Ik zie 't aan

je gezicht O! o! 't is moeilijk 't jou naar de zin te

maken. Enfin, ik wou je wat zeggen....

— En wel?

— Morgen gaan we bij de meisjes Rodehorst lunchen op hun flat.

— Wie: we.

— Jij en ik.

— Ik!

— Ja, waarom niet. Je wilt zoo iets toch zeker óok wel 's zien? In Engeland heb je tegenwoordig van die onafhankelijke meisjes, die alleen wonen, zelf feestelijkheden arrangeeren, enzoovoort. Nu willen deze twee 't eens in Holland probeeren.

— Je kunt natuurlijk doen, wat je wilt. Maar ik zal niet van de partij wezen.