WOUTER

hij nooit een meisje kon kiezen om mee te trouwen. Zijn ouders waren rijk en als hij flink wilde werken, kon hij gauw genoeg zijn bestaan verzekeren.

De eenige die hem wel eens plaagde, was zijn broer Henri, die zich de laatste weken met zijn meisje bij hen voegde.

Op een middag dat ze op den boulevard zaten, ging een jonge man voorbij, die groette. Henri vertelde dat dit de zwager van Evelien was. Evelien, het studentje waarvan zij plotseling niets meer gehoord hadden, was getrouwd met een meester in de rechten.

Voor het eerst verschoof er iets in Wouter. Het was of zijn droomerig wezen zich samentrok en een pijn door hem heengleed. Hij voelde zich opeens jaren ouder geworden en leefde hier op den boulevard in zijn verbeelding weer in den vroegen morgen, toen hij uit zijn kamer Eveliens stem in den tuin kon hooren. Zijn broer stootte hem aan: „Waar zijn jouw gedachten, Wouter? Je mag wel zorgen, jongen, als je op de bank komt, dat je wat actiever wordt!"

In September kwam Wouter op het kantoor. Hij had daar geen moeilijk hersenwerk, maar lange uren, die hem vaak tegenstonden. Zooals overal, mochten ze hem ook hier graag. Hij was voorkomend, hartelijk en behulpzaam. Hij deed zijn werk goed, nauwkeurig, doch zonder veel blijmoedigheid.

Na een half jaar werd hij bij den directeur geroepen, die hem roemde om zijn goed werk en hem salarisverhooging toezegde. Hij zou nu overgeplaatst worden naar een andere afdeeling, waar hij direct onder den chef zou mogen werken. Wouter begon nu wat meer bevrediging in zijn arbeid te vinden.

Zijn nieuwe chef was een vroolijke jonge man; die goed met hem kon opschieten, omdat hij ook hier zijn plicht deed.

Op een morgen kwam hij naar Wouter toe en noodigde hem uit een avond bij hem te komen. „Mijn vrouw kende je als meisje heel goed. Je herinnert je zeker Evelien wel," zei hij eenvoudig.