WOUTER

Hij hoorde een zangerige stem in de verte. De morgen bloeide open. De wind woei zachtjes om zijn ooren. Evelien!

Zijn chef keek hem verwonderd aan. „Kunnen we op U rekenen?"

Hij trok Wouter naar de werkelijkheid terug. „Ja, o ja, heel graag. Zegt U tegen Uw vróuw, dat ik deze uitnoodiging zeer op prijs stel en dat ik er den volgenden Zaterdag zal zijn."

Toen Wouter dien dag naar huis ging, was het hem wonderlijk te moede. Hij kon nergens anders aan denken dan aan den toevalligen samenloop van omstandigheden er. aan het geluk, Evelien weer te zien.

Hij ging direct na tafel naar zijn kamer, waar hij den geheelen avond bleef. Hij luisterde afwezig naar de geluiden, boog zich naar buiten, keek in de zwarte lucht en rook den geur van het naderende voorjaar.

Er was een nieuwe tijd voor hem aangebroken. Een geluk gloeide in hem. Het was of hij liep in een andere wereld, een wereld vol spanning, de brandende wereld van de verwachting. Zijn toon werd opgewekter, overmoediger, plageriger. Zijn oogen glansden. Thuis maakte hij tegen zijn gewoonte veel grappen. Op straat keek iedereen hem na en hij keek terug. Zijn werk deed hij met meer vreugde, maar ook was zijn blijdschap grooter als het sluitingstijd was, omdat hij dan ongestoord aan Evelien kon denken.

Zijn chef bestond. De man van Evelien bestond voor hem niet.

Den volgenden Zaterdagochtend zei Wouter tegen zijn chef: „Tot vanavond, ik zal op tijd zijn." En precies op den afgesproken tijd stond hij hunkerend op de stoep.

Evelien stond in de kamer en wachtte. „Woutertje! Hoe gaat het thuis? Net of ik je pas gezien heb. Wat ben je weinig veranderd!.... Niets meer van me laten hooren? Ja, zoo gaat het. Eerst in het buitenland en toen opeens verloofd. Dan wordt je egoïst, vergeet alle kennissen, en later, als je goed en wel getrouwd bent, doemen de oude herinneringen weer op. Mijn man vertelde van een nieuweling, die overgeplaatst was naar zijn afdeeling en noemde

xii 7