VREDE OP AARDE, IN DE MENSCHEN

O, wat was hij koud! Hij kon wel schreien van al die nare ellende. Wat blies die wind scherp!

... .Verder strompelde hij met horten en stooten; loopen kon hij haast niet meer, daar was hij bijna tè moe voor.... Wat was het nog ver voor hij thuis was. Goede God, zou hij er wel ooit komen, en dan.... hoe zou hij zich verder kunnen sleepen, 't leven weer in, 't harde, bittere leven! Was het niet beter neer te vallen, te blijven liggen, om nooit, nooit meer te ontwaken? Dan had hij rust, eerder niet....

Moe dwaalden zijn oogen over de vlakke akkers in de richting van 't nederig torenspitsje, dat nog even opdonkerde uit het loodgrijze. Duidelijker zichtbaar waren de drie gothische ramen, waardoor zwak licht straalde....

Er was van avond dienst. Ouder gewoonte! lederen Kerstavond was dat zoo... . Zouden daar die koperen kandelaars nog zijn met de flakkerende kaarsen? Voor iedere plaats één, terwijl er in de breede middengang twee luchters hingen! Zou dat intieme licht nog door de ruimte vloeien, of hingen daar nu ook reeds die leelijke electrische lampen met hun hard licht; dat zelfde licht, dat het warme schijnsel van de petroleum verjoeg.... Ja, zoo zou het wel zijn, 't was tegenwoordig overal verandering en hardheid. Medelijden scheen niet meer te bestaan. Ten minste jegens hem hadden ze bitter weinig erbarmen betoond. De menschen, de hééle maatschappij was zoo ontzettend wreed en o, zoo egoïstisch. Steeds werd er om het eigen ik gedacht; hoe het met den medemensen moest gaan, ja daar werd niet over geprakkizeerd. Hem hadden ze ook ongelukkig gemaakt, met de velen, die dagelijks als slachtoffers vielen. Goede God, hij wist wel, dat hij niet goed gehandeld had; hij moest het niet gedaan hebben, maar was dat nu een reden om je zulk een knauw te geven, dat je voor altijd geslagen was? Gebrandmerkt was hij, voor heel zijn leven; toekomst en heden,, allebei waren ze gebroken, in gruis geworpen, zoo erg, dat het nooit weer gekramd kon worden; en 't verleden, o, 't verlèden, dat was zoo hopeloos vernietigd, dat je niet terug durfde kijken, dat je er bang voor werd, akelig bang, en je het onaangeroerd liet liggen. Nérgens eenig houvast; élke hoop was hem ontnomen....