KRONIEK VAN HET TOONEEL

zijn voorgangers Waar Jean Coquelin vlak na verpletterd te zijn door het bericht van den dood van zijn geliefden zoon opééns, met een psychischen ruk, omhoog rees als de beide brasseurs d'affaires hem komen bedriegen, en met de vuist op tafel sloeg en gehéél weer de oer-sterke, wilskrachtige shomme fort« werd, voor wien zaken zaken zijn in wélken zielsnood ook, bleef Jannings, al verweerde hij zich even energiek, tóch de gebrokene, die het contract met den valstrik doorlas vanuit zijn psychische ontreddering, nauwelijks den zin vattend. De dierlijke vitaliteit van den poenigen geld- en levensgenieter liet Jannings van zich uitstralen zóó hevig gemeen, dat het schier demonisch werd, en de teerhartige liefde voor zijn zoon maakte van dezen verachtelijken onmensch opeens een teeder, en met de onverschillige ploertigheid van den zoon, voor allen behalve hem voelbaar, tegelijk een jammerlijk, deerlijk mensch. De dierbare streeling over de wangen van zijn zoon en de beestachtige Protzenklap in het gezicht van zijn knecht waren de beide polen van zijn uitbeelding. Het slot was de tragedie van een dier èn van een mensch.

In de tweede voorstelling, Hauptmann's xDer Biberpelz«, was Jannings de Ambtsvorzieher von Wehrhahn, en hij maakte er een scherpe, onvergetelijke caricatuur van, waarin al de Serenissimus stupiditeit en de Simplicissimus arrogantie en ridiculiteit van den Pruisischen Jonker van vóór den oorlog geïncarneerd waren. Het was tegelijk satire en parodie en caricatuur, allerscherpst en -hevigst. Welk een intense vitaliteit staat deze kunstenaar uit te stralen op het tooneel! Nooit is iets zóó fel levends op het filmdoek te bereiken. Al wat Jannings ooit in de film gepresteerd heeft, in Variété, in »Vater« (»The Way of all Flesh«), in »Het Laatste Commando», in »De Blauwe Engel», valt in het niet of verbleekt althans bij hetgeen hij op de planken levend schept. Schaduwfoto is nooit vitaal leven. Dat Emil Jannings, al was dit niet de bedoeling die bij hem voorzat, dat nog eens daadwerkelijk en dóórslaand heeft bewezen, is voor mij, naast zijn geniaal spel, de groote verheugenis van zijn komst in Nederland.

Een tweede verheugenis was de schitterende tooneelspeelkunst van de groote actrice, die met hem mede is gekomen, Hansi Niese. Als operette-ster de lieveling van Weenen sedert vele jaren, heeft zij hier getoond wat zij ook op het groote tooneel in serieuze dramatische kunst vermag. In Mirbeau's stuk als Frau Lechat de incarnatie van de »ungebildete Frau«, die zich erbarmelijk onwennig voelt in al de parvenu-pracht, en in de laatste acte, in de scène met haar 't huis ontvluchtende dochter, tragisch-aandoenlijk haar eenzaamheid uitschreiend en haar moederliefde, wist zij in »Der Biberpelz« de door de wol geverfde listige dievegge Frau Wolf toch zóó diep-menschelijk

xii 8