4

JAAP STUURMAN ALS LANDKRAB.

van achtenzestig jaar oud, die kind noch kraai bezat, kon niets verstandiger doen dan met zijn onverzekerd schip vergaan vond hij. En als hij ernstig had willen pogen om hem te redden, had hij zichzelf in groot gevaar moeten brengen, 't Varkenshok, waarop de bemanning van een Zweedsche visschersschuit hem drijvende vond in den schemermorgen, zou onder 't gewicht van hem en van zijn buikigen baas samen zeker niet vlottende gebleven zijn, en behalve 't watervat was dat het eenige voorwerp aan boord geweest dat in aanmerking had kunnen komen om een schipbreukeling gedurende eenige uren boven water te doen blijven.

Hij werd opgepikt, van droge kleeren voorzien en naar den Hollandschen consul gebracht, die hem reisgeld gaf om naar Delfzijl terug te gaan. Daar zocht hij een nieuwen patroon, en 't kostte hem weinig moeite er een te vinden: iemand die het zes jaar op de „Johanna" had weten uit te houden zonder zelf aan den drank te komen, moest een flinke kerel en een bekwaam zeeman zijn.

Hij monsterde op de „Spes Mea", de nieuwe kof van schipper Geert Kramer, die zijn vorige schip, een driemastschoener, verloren had in de golf van Biscaje, en 't nu maar verder in de houtvaart wou zoeken. Met de groote vaart gaf het toch ook al niet veel en bovendien zou hij een hypotheek hebben moeten nemen als hij een nieuwen schoener op stapel had laten zetten. Nu kon hij tenminste schipper op een eigen schip blijven.

Jaap, zoodra hij zijn eerste reis op de „Spes Mea" had meegemaakt, wist dat hij een schipper gevonden had, die hem aan bijna alle kanten beviel, en wederkeerig was kapitein Kramer zóó voldaan over zijn stuurman-matroos, dat hij hem uit eigen beweging een rijksdaalder per maand opslag gaf en hem mee uit passagieren nam, nadat de eerste vracht hout die ze samen hadden gehaald, was uitgeladen.

Aan boord liet schipper Kramer geen druppel jenever toe; als 't rouw weer werd kon hij alleen maar menschen met nuchtere koppen gebruiken en hij wist zéker daarover te kunnen beschikken als er voor niemand gelegenheid was om zich te bedoezelen. 't Had Jaap, die op de „Johanna" steeds zooveel had kunnen drinken als hij noodig vond om den moed erin te houden, op de eerste reis wel eens even dwars gezeten, en dat was 't eenige, wat hij nog tegen zijn kapitein had. Maar nadat hij een heelen avond en een