TWEEDE VROUW.

89

avond, onder het levendig praten door voelde ze zich kalmer en meer tevreden dan in langen tijd.

Doch later, allen in huis in rust, ontwaakte ze uit lichten sluimer en sloeg de oogen op. Ze luisterde een wijle naar de nachtstilte, een stilte die vol van vreezen is, als van wie met ingehouden adem hoort naar wat gruwzaams te gebeuren staat, en ineens was daar de angst, die haar wezen verhitte. Weer moest ze denken aan de blauwe kamer, waar moeder nu sliep, aan het donker-oogige vrouwtje Wel vreeselijk, zoo jong te sterven!

Ze schoof het dek wat van zich af en hief zich overeind, voorzichtig, om Her niet te wekken, toch hopend dat hij wakker zou worden. Met wijd-open oogen staarde ze in de duisternis. Als ik

eens stierf, en een andere lag hier op mijn plaats ontzettend!

Een huivering doorbeefde haar, dan troostte ze zichzelve: ik zou

'tniet weten de dooden weten niet En toch De

nachtstilte is zwaar van geheimnis Als de dooden eens wel

wisten. Als nu de kleine donkere vrouw haar zag, haar benijdde.. Dwaasheid! dacht Josien zóó heftig, dat het fluisteren werd en opnieuw legde ze zich tot slapen. Het duister drukte zoo zwaar, dat het even donker bleef, of ze de oogen open deed of sloot, aldoor lei een zwart kleed over haar uitgespreid. Dat had ze al als kind, herinnerde ze zich, dat duisternis haar zoo benauwde. Morgen zou ze juffrouw Martha vragen haar een nachtlichtje te geven. Bij moeder moest ook een lichtje worden neergezet

Langzaam-aan week toch haar angst, vermoeid dommelde ze in. Ze droomde dadelijk: ze wandelde met Herman in een tuin vol bloemen en zingende vogels. Daar kwam de kleine vrouw langs de paden, haar oogen waren gloeiend zwart als zwart vuur, haar haren leken een fluweelen mantel. Ze strekte de handen naar Herman uit en lachte hem toe.... Maar nee, dat stond ze niet toe, dat duldde ze niet! Ze klemde op haar beurt zich aan hem vast, het hielp haar niet, hij schudde haar van zich en volgde die andere, die zoo verleidelijk hem toelonkte in den mantel van haar zwarte haren. Herman! zichzelve hoorde ze het schreeuwen, maar hij keek niet om. Strak de oogen op het wuivende lange haar dat over haar rug wapperde, volgde hij die andere als een slaapwandelaar. Herman! Herman! kreet ze met al haar krachten. Herman! hoorde ze nu van alle kanten fijne stemmetjes nabauwen,