124

UIT EEN DAGBOEK.

Het is al ons deel, daar zal ik je voor eeuwig zeggen hoe hef ik je heb. Je bent mijn hoogste lust Juan in het licht der zonne. Denk aan de schatten die mijn wezen bergt, aan de tresoren mijner liefde. O, Minne! O, Minnaar! O, Onvolprezene! Hoor mij aan, en dat de tijden vervuld geraken.

***

Mercedes. Gij mijne dierbare. Ik kom! Ik weet het pad naar den vijver, waar de roode vrucht rijpt. Daar groeit de mimosa en de magnolia die zacht zingt, de narcissen fluisteren zich buigend naar ons met de gebaren hunner innigheid.

Ja, wij zijn Juan en Mercedes, en is onze tuin niet de schoonste? Zijn onze harten niet van vele tijden en vurig van bestendige jeugd?

Dit mag niet anders. Het is het rijkste in de stilte, de gestadige Vrede en de Lust! De Lust!

Mercedes ik hoor den morgen en het hoornen van de Meie, dit is de vijver en ik zie de roode schemeringen van de vele vruchten, en de reuken, zij bedwelmen ons.

Kom nu, kom, want wij hebben de vurige en de gelukzalige bestendige jeugd!

1901 Harapton Court

Gisteren heb ik Hampton Court gezien.

Door de groote oude tuinen, de winterhoornen joeg de storm.

Er was geen sterveling en toch was het bevolkt. Bij een violet venster dat heerscht over een gezonken tuintje stonden twee mannen in een kleederdracht van brocaten en fluweelen. Met lange degens op zijde en zij hadden zware pruiken op, als manen. Een vrouw met hooge kanten kraag ging langs hen heen, zij liep tusschen de mannen door en ik zag haar lange parelsnoeren en haar met paarlen bestikte keurslijf en al de edelgesteenten daaraan schitteren in het bleeke licht, maar de mannen sloegen op haar geen acht en zij niet op hen, zij trad langzaam voort en bukte om door een laag gewelf te gaan. De beide mannen bleven nog een wijle praten zij gingen zitten op een bank tegen den muur. De