TWEEDE VROUW.

163

toen toch van hem eischte dat hij op haar plaats geen andere zou brengen. Nu bleef een onheil niet meer af te weren of te voorkomen ....

Hoe meer ze poogde zichzelve rekenschap te geven van dit voorgevoel, te krachtiger groeide het aan, tot het haar ten leste een zekerheid werd, een monsterachtige waarheid, die zich met scherpe angels vasthaakte in haar ziekelijke gedachten: haar nog ongeboren kind zou het onheil treffen! Wellicht kwam het mismaakt ter wereld, misschien werd het wel blind of gebrekkig geboren of dood

Soms ging ze dagen lang stil door huis, als in een gelatenheid, berustend in een onvermijdelijk noodlot, tot plotseling een nietigheid, een bits woord van de oude Martha die zich ergerde aan haar lusteloosheid, haar in een ander uiterste deden omslaan. Heftig snikkend sloot ze zich dan op in haar kamer en weigerde iemand binnen te laten. In de eenzaamheid begon ze gesmoord in zichzelve te spreken, richtte ze naar Herman allerlei verwijten die ze nimmer in zijn bijzijn durfde aanroeren, uit vrees van sluimerende gevoelens bij hem te wekken. Ze verweet hem, de bede weerstaan te hebben van een stervende, waarom voor de tweede maal te huwen? Welk deel gewerd haar anders dan angst en

zorgen, zoolang ze onder zijn dak toefde En nu zou ook het

kind, het onschuldig kind, zijn slachtoffer worden! Hoe viel het hem in, geluk voor te spiegelen waar hij, zelf niet vrij, geen geluk

mocht geven

En het vreemde voor haar zelf werd dan, dat ze in een wreede zelfkwelling naar de blauwe kamer sloop, om te zien of daar niets veranderde, of de geest van de vorige vrouw daar niet eenig ken-

teeken achterliet over Herman's gedeeltehjke ontrouw

Natuurlijk niet! Ze wist wel beter. Waarvoor kwam ze hier eigenlijk? Voort, hier weg, wat deed ze hier!

Toch kon ze niet besluiten heen te gaan. Er leek haar van dit vertrek een machtige aantrekkingskracht uit te stroomen, die haar dwong er nog even te verwijlen. Dit was toch de kamer, de eigen kamer geweest van zijn eerste vrouw, de vrouw die hem het eerst haar liefde geschonken had, waaraan de gelukkige herinnering nog in hem voortleefde.... En zij had die plaats ingenomen, ze verving haar en trachtte voor hem te zijn wat die andere voor