JEUGD-HERINNERING

DOOR

NEL VAN GELRE.

Hoeveel lange jaren is het geleden.... in mijn haren, eens een donkere weelde, schemert thans veel wit; in de ooghoeken zijn fijne rimpeltjes gekomen; om den mond hebben zich droeve, strakke plooien gelegd; en de oogen zijn versomberd en lachen niet meer.... hoe lang is het geleden.... Toen, toen was ik een jong ding van even achttien. Jong en vroolijk, zou ik zoo graag willen zeggen, maar neen, vroolijk was ik niet, niet zooals andere jonge meisjes van dien leeftijd, blij en onbezorgd, tintelend van levenslust. Neen, daarvoor had ik al te vroeg 's levens zorgen meegemaakt: ik kende de moeilijkheid van het fatsoenlijk rondkomen uit een niet al te royale beurs, wat een hoofdbrekens het mijn ouders kostte mij door te laten leeren om mij later onderwijzeres te laten worden; hoe zij dat flink wilden opvatten: eerst een H. B. S., dan met privaatlessen de lagere acte; hoe zij beiden, misdeeld met een zwakke gezondheid, bovendien den angst hadden, het niet meer te zullen beleven, het einde van hun droomen: hun kind zelfstandig haar eigen brood verdienend. En de onverbiddelijke dood, die hen wegnam, even na elkaar, toen ik nog pas in de derde klas van de H. B. S. zat. Ben voogd kwam, voornamer in maatschappelijke positie dan mijn vader was geweest, en die koud was en van uit de hoogte; een ongehuwde tante werd pleegmoeder: goed en braaf menschje, maar die het ouderhart niet kon vervangen. En de jonge meisjesziel, die hunkerde naar warmte, naar liefde, naar een zonnestraal....

Bijna werktuiglijk leerde ik toen mijn lessen, dreunde mijn Fransche grammaire op en maakte fouten in de thema's; had meer dan het land aan geschiedenis; vond natuurkunde zoo onverkwikkelijk als een vak maar zijn kon; leerde aardrijkskunde