JEUGD-HERINNERING.

195

blanke voorhoofd, zoo strak en effen, naar de donkergrijze oogen, die er groot en rustig onder stonden. Een reine ziel sprak er uit, en een nobele waardigheid. En ik verlustigde me in je gezelligen, donkeren krullebol, die dat mooie voorhoofd omlijstte. Wat een stille bekoring ging er uit van je stem! Hoe zacht en toch hoe sterk kon zij manen tot vlijt en volharding! Die stem, zoo vaak gereed tot prijzen, die nooit afbrak, maar steeds opbouwde, en in mij het goede wakker riep, dat er sluimerde.

Die stem, dat reine voorhoofd, die open blik hebben voortgeleefd in de lange jaren, die daar liggen na dien eersten, zonnigen Septemberdag, dat ik bij je kwam. En nog voel ik het, hoe jij me schraagde door je eigen voorbeeld, jij met je standvastig karakter en je taaien wil. Ik schaamde me voor je, als ik mijn werk slecht had gemaakt en mijn lessen maar half kende. Gaf jij me niet dag aan dag het bewijs, dat het anders kón, en dat het dus anders moést? Toen ben ik gaan leeren om jou; ik wilde niet meer, dat je om mij je wenkbrauwen zou fronsen, dat ik een onwaardige leerling van je zou zijn Wat heb ik toen zitten vossen, wat heb ik er toen ingestampt, om jou! Heele en halve geschiedenisboeken sneed ik aan, alsof het zoete koek was; jaartallen leerde ik op mijn duimpje; ik reisde met het grootste gemak door alle landen van Europa op de meest-blinde kaarten; mannelijke en vrouwelijke woorden met al de regels en de uitzonderingen kon ik behoorlijk uit elkander houden; en de kwestie van de enkele of dubbele e en o was maar kinderspel.

Wat liepen de lessen toen gemakkelijk, en wat genoten we er beiden van! jij ook, nietwaar?

Weet je nog wel, dat mijn opstellen toen zoo goed waren, dat je ze wel eens voorlas aan andere leerlingen van je, en dat je me toen voorspeld hebt, dat ik later nog schetsjes zou schrijven in een of ander tijdschrift, en dat ik toen hartelijk daarom heb gelachen en je profetie in den wind sloeg, omdat ik op de H. B. S. nooit goede opstellen had gemaakt? Weet je dat nog?

Toen hebben we het er nog even over gehad, hoe dat zoo kwam, dat ik het op school niet kon en nu wel, en toen zei ik je, frank en open, dat ik op school nooit mijn eigen ziel er in had gelegd, en voor jou wel. Op school was ik altijd bang geweest, dat men mij zou uitlachen, mij het kleinsteedsche, plattelands-kind. Maar