EEN BANKIERSDOCHTER.

231

„Ik begrijp dat best," zei Clara.

— „Waarom dan?" vroeg eene. „Is een non altijd zooveel knapper of handiger? Of heeft zij zooveel meer hart voor de patienten?"

— „Och neen, mischien niet."

— „Wat meent u dan?"

— „Wel, een non staat heelemaal buiten de wereld. Zij is zuster die of die, uit dat of dat gesticht; in het maatschappelijk verband heeft zij verder geen plaats. Zij doet zwijgend haar werk; als de zieken genezen zijn, kennen ze haar verder niet. Men merkt nooit dat ze intimiteiten verklapt, in de ééne verpleging praat en lacht over 't geen zij en een andere gezien en gehoord heeft. Men vindt daarom haar bijzijn minder gênant."

Allen zwegen. Clara verbaasde zich over de juistheid van haar eigen woorden, ingegeven door een langverzamelden voorraad van ergernis.

„Dus," vroeg een scherpe sopraanstem, „U meent dat wij allemaal achterstaan bij nonnen?"

— „In dat opzicht, ja," bevestigde Clara. „Ik geloof wel dat jelui allemaal je best doet om de zieken goed te helpen. Maar jelui hebt geen gevoel voor het decorum van het zusterambt."

Weer zwegen allen, nu heelemaal. Want de betrokkenen verstonden dat woord „decorum" niet. Het speet Clara, er niet even gauw een hollandsch, van gelijke beteekenis, gevonden te hebben; maar zij dorst toch hopen dat de kern van haar vermaning zou begrepen zijn. — Welbezien was die haar een pak van 't hart. Zij had het besef, die verplicht te zijn geweest aan de eer van het Huis, waar zij dienst deed.

Zuster Anna knikte haar toe. En de tafel kon gelukkig juist opgeheven worden. —

Twee zusters aan het Huis verbonden, maar dien dag afwezig, zouden het uitheemsche woord wel verstaan hebben, en gedroegen zich ook meer daarnaar. Doch van haar verwijderde Clara iets anders. Prat op haar met de noodige moeite en studie verkregen verpleegsters-diploma, zagen zij een beetje neer op de stille assistent-huishoudster, als op „iemand van mindere ontwikkeling."