UIT DEN OORLOG.

249

Marius en Vervoort waren opgestaan, een weinig onthutst door de opgewonden manier waarop de notaris was binnengekomen.

Deze begon nu met een wat heesche stem, voortdurend krachtig met zijn armen roeiend te vragen: „Mijne heeren wat is het doel van uw bezoek? Gij zijt hier door den wacht naar toe gebracht. Wat komt gij hier in mijn huis doen? Ik ken u in het geheel niet? Wie zijt gij mijne heeren?"

Marius en Vervoort maakten zich bekend.

„Ik heb uwe namen nooit gehoord mijne heeren, ik begrijp niet wat gij beoogt met mij te bezoeken", en daarna wat kalmer: „Gaat u even zitten!"

En de heer de Swerte nam zelf plaats met zijn rug naar den spiegel en Marius kon het wat verhitte gezicht van den notaris en zijn wijd open, grijze oogen achter de brilleglazen zien.

„Ik zou graag een paar inlichtingen van u willen hebben mijnheer de Swerte", zeide nu Vervoort, „deze heer is mijn gezelschap op reis en hij heeft mij hierheen slechts vergezeld.

„Ik wilde dan eerstens graag weten "

„Mijnheer ik begrijp niet waarmee ik iets voor u doen kan", viel de heer de Swerte, die geheel rood van opgewondenheid was geworden, Vervoort in de rede. „Ik ben geen persoon die inlichtingen geeft. Het is oorlogstijd mijne heeren, wanneer ik inlichtingen welke dan ook geven kon, zou ik dat zeker tóch niet doen, en gij komt u hier nu dringen in mijn huis. Mijne heeren ik stel u ter beschikking van de politie..."

De heer de Swerte had de laatste woorden vol woede uitgesproken, en schoof met nijdig gebaar zijn manchetten binnen zijne mouwen.

Marius begon plotseling te begrijpen dat Vervoort nu snel moest zeggen wat het doel was van zijn komst, hij voelde zich in dit halfduistere vertrek in de vreemde stad als opgesloten, en er zou iets noodlottigs kunnen gebeuren, wanneer deze notabele heer, die zooveel invloed in de plaats had, hen werkelijk bij de politie als verdachten ging melden.

Hij vreesde ieder oogenblik dat de notaris van tafel op zou staan, naar de deur loopen en den wacht roepen. Het was toch reeds voorgekomen, dat geheel onschuldige personen voor