ARMOEDZAAIERS.

303

Beiden in hun beste pakken (die zouden zoo kreuken in de koffers) stapten ze achter elkaar de nauwe gang door naar de smalle trap naar boven, heel stil, heel plechtig in de stilte, waarin zelfs geen klok meer tikte.

Bij de trap bleef Hein opeens staan:

„Tine" (vreemd hard klonk z'n oude, onvaste stem in de holle leegte) „weet je wel, dat het vandaag net vijf en twintig jaar geleden is, dat we hier ook samen de trap opgingen — voor 'teerst?"

„Onze trouwdag toch niet?" bezon zich Tine. „Wel man, daar ben je mis in! Dat is pas komende maand!"

„Nee, ik meen, toen we voor 't eerst hier waren, voor 't allereerst, om 't huis te zien Dat was ook 15 November.... Weet

je nog wel?"

„Grut, nou je 't zegt: ja! 't is zoo! Singulier, he vent?"

Hij lachte even vluchtig om dat „vent": een in onbruik geraakt lief naampje uit hun verlovingstijd.

.... Iets heel teers en zachts was de oude harten binnen geslopen, iets, dat ze lang dood waanden....

En zonder dat ze een van beiden wisten hoe 't kwam, stonden ze in eens gearmd; en ontmoetten de oude lippen elkaar in een langen, innigen kus....

En daarop keken ze verlegen voor zich, als twee betrapte gelieven alsof de harten nog jong en de hartstochten nog groen

waren

Zoo, knusjes gearmd, zouden ze de trap op. —

Maar de Tijd, die de trap ongemoeid had gelaten, had aan Tine des te meer moeite besteed, en van het slanke, jonge meisje een dikke matrone gemaakt.

Hein drukte zich plat tegen den muur. —

Schurend piepte de zwarzijden japon tegen den ruw gekalkten wand.

— Tot aan de bocht. —

Daar liet ze zijn arm los: ,,'t Gaat niet Hein! We moeten maar achter elkaar aan!'

Boven gekomen, inspecteeiden ze allereerst kamers en kasten van de kinderen: Dat jonge goedje is vaak zoo zorgeloos.....!

Maar hol doken de stekelachtige plankenkasten weg in de kale muren. — Alles leeg! —