DE BOM, DIE VERKEERD SPRONG.

321

„Het is ook niet voor mij, maar voor u." „Wat mij betreft, ik houd van frissche lucht, ik kan er zelfs niet buiten."

„Ja maar, als u ziek wordt?" „Waarom ik eerder, dan jij ?"

„Op uw leeftijd, moet u denken, ik ben pas acht en twintig en u al twee en zestig."

Wat had ze nu misdaan, dat Oom ineens zoo stug keek.

„Laat dat raampje open," beval hij kortaf en nam zijn boek weer op.

Eie had tranen in haar oogen.

Waarom snauwde hij haar nu zoo af, ze meende het zoo goed, tocht kon niet anders dan slecht voor hem zijn.

Maar ze durfde niets meer zeggen en begon ook maar in een deeltje van de Gele Bibliotheek te bladeren, dat Wies haar meegegeven had.

Na een poosje scheen Oom wat beter geluimd, hij stelde haar voor, wat te gaan gebruiken, toen de trein aan het station genaderd was en begon werkelijk een gezellig praatje met haar.

Ze kwam langzamerhand op haar gemak, Oom was nu heel aardig en gaf haar tegen den nacht een voor zijn eigen reiskussens, zoodat ze zich gemakkelijk op de bank kon uitstrekken. Hij deed hetzelfde op de andere bank, hij hield niet van couchettes, daar was hij een beetje vies van, hield zij er van?

Eie wist volstrekt niet, wat een couchette was, maar beaamde, dat ze er ook niet van hield, ze was altijd bang voor dom door te gaan.

Toen Oom zich in zijn plaid wikkelde, aarzelde ze even, of ze hem niet helpen moest, maar het scheen niet noodig te zijn en ze dekte zich dus ook zoo goed mogelijk toe met de regencape, die ze van Bets gekregen had. Erg aardig toch van Bets, ze was nog niets versleten, alleen van onderen en dat had ze er kunnen afnemen, doordat ze zooveel kleiner was. De cape was haar heelemaal wat groot, maar met slecht weer was je al blij, als je wat hadt, om je droog te houden. Ze kon niet in slaap geraken,maar haar oom sliep rustig ,de arme man was zeker zoo heel moe. Toch wel kranig, je zoo goed te houden, al voelde je je zwak en ellendig, zeker bang haar lastig te vallen, maar ze zou hem goed verzorgen,