328

DE BOM, DIE VERKEERD SPRONG.

gedekt en ze zag ook geen gebruikt kopje of bordje, als haar oom al ontbeten had, moest er dat toch nog staan.

Ze ging zitten, ze durfde niet anders nu die stoel voor haar teruggetrokken was en toen merkte ze, dat de kellner haar iets vroeg. Ze had wel iets hooren mompelen, maar wist niet, dat het tegen haar was. Wat vroeg hij toch, o, zeker of ze thee wilde hebben, hij noemde ook koffie en chocola, maar ze herhaalde het woord thee, dat dronk men toch immers bij het ontbijt.

Waar kon haar oom toch zijn?

Toen de thee haar gebracht werd, raapte ze al haar moed bijeen en vroeg, hevig kleurend: „Ou est mon oncle?"

„Monsieur votre oncle vient de sortir, mademoiselle." Sortir, dat was uitgaan, was dus haar oom al weg? „A mon oncle déja déjeuné?" vroeg ze weer. Geen spier vertrok op het strakke gezicht van den kellner. „Oui, mademoiselle, monsieur votre oncle a déjeuné il y a une demi-heure."

Al een half uur geleden! Als hij maar niet boos was, dat ze zich zoo verslapen had.

Toen, bemerkend dat de kellner wachtte, of ze hem nog wat te vragen had, mompelde ze: merci en begon zich, onhandig van zenuwachtigheid, een kopje thee in te schenken. Het leek wel water, maar dat deed er niet toe, ze moest zoo haastig mogelijk ontbijten en dan haar oom gaan zoeken.

Terwijl ze haar broodje smeerde en overlegde of ze jam of honig zou nemen, hoorde ze achter zich:

„Zoo, zoo, luilakje, eindelijk" en zeer omkeerend, keek ze in het vroolijke gezicht van haar oom, die met den vinger naar haar kopje wijzend vroeg, wat of dat voor vuiligheid was, die ze dronk.

„Thee, Oom."

„Gootwater, mijn beste, je hebt zeker direct ingeschonken, toen ze je den trekpot gebracht hebben. Trouwens je moet op reis geen thee nemen, allemaal slechte kost, drink liever koffie of chocolade. Wil ik het nog voor je laten komen?"

„O neen, Oom, neen, dank u, ik ben dadelijk klaar om met u mee te gaan," en Eie verslikte zich bijna in haar haast om haar broodje naar binnen te krijgen.