330

DE BOM, DIE VERKEERD SPRONG.

al spoedig gelden en beiden voelden ze hun ontstemming wijken.

„We zullen ons vanochtend maar tot een wandeling langs het meer bepalen," besliste haar oom.

Rie vond alles heerlijk en goed.

„Daar ligt Chillon, zie je wel?" en haar oom wees naar een oud kasteel, dat uit het blauwe water van het meer oprees.

Rie vond het wel mooi, maar het gladde watervlak met de mooie, witte zwanen en die bootjes, als groote kapellen, trok haar toch veel meer.

„Vin je die oude gevangenis dan niet mooi?" vroeg haar oom.

„Welke oude gevangenis?"

Rie zag niets dan een kasteel in het water en de sneeuwbergen, waarop de zon tintelde.

„Wel Chillon, je kent toch zeker de geschiedenis van Chillon?"

Rie aarzelde, maar bekende toen, dat ze daar niets van af wist. Meende Oom, dat het kasteel een gevangenis was? Hoe akelig! Zaten er veel menschen in op het oogenblik ?

Haar oom keek van terzijde naar haar.

Hield dat meisje hem wat voor den gek of was ze werkelijk zoo onnoozel.

„Heb je Byron's Prisoner of Chillon nooit gelezen, kind?" „Neen Oom."

„Hoe is het mogelijk, dat heeft toch iedereen wel gelezen, die wat Engelsch verstaat." Rie's hart klopte onrustig.

Zou ze eerlijk bekennen, dat ze geen Engelsch geleerd had, dat ze daarvoor te kort had school gegaan? Maar ze schaamde zich zoo, ze vond zich zelf altijd zoo dom.

„Hou je misschien niet van de Engelsche dichters?"

„Neen," stamelde Rie.

,Meer van proza dus? Welke Engelsche schrijvers lees je het liefst?"

Even dacht Rie of ze zeggen zou: Corelli, daar had ze wel eens een vertaald boek van gelezen, maar neen, ze moest liever eerlijk haar domheid bekennen.

„Ik lees geen Engelsch," fluisterde ze.

..Niet? Heb je er een hekel aan?"

„Ik ken het niet."