366

BART BOUWERS' SCHAT.

h'r hoofd wat omgewend, zag h'r man zitten staren bij de tafel, :z'n forse werkknuisten woelend in z'n baard. H'r wangen waren ingevallen, en alle kleur was uit het gelaat geweken. Alleen de ogen hadden nog de oude glans.

— Bart —

Bouwers schrikte op uit z'n peinzen. Met stramme gang ging hij naar de bedstede, zette zich op de stoel aan 't hoofden eind.

Bart — heeste de vrouw — Bart, je moet niet gaan naar

Nardus — als ik d'r niet meer ben — en ook niet naar Sibrand — Je moet hier blijven —

Ze hield op, vermoeid van 't praten. H'r ogen dorvorsten z'n gezicht.

— Je moet hier blijven wonen — je moet mensen bij je innemen — 't andere vertrek verhuren — zelf hier blijven —

Weer moest ze pozen. H'r hand zocht in de dekens.

— Bart

Hij legde z'n hand in die van haar. Zij omklemde ze lang en innig.

— Doe je 't?

— Ja, ja, beloofde hij. 'k Zal het doen.

— Het kistje — Hij knikte.

De zieke had begrepen, knikte terug, tevreden —

— Ze willen geld — Bart — geld — Nette — Bart knikte, dat hij 't wist.

De zieke had het hoofd afgewend, lag als in gepeinzen — Dan wendde ze zich weer naar h'r man, bestaarde z'n oud, welbekend gezicht. H'r hand klemde vaster om z'n grove, ruwe knuist —

— Stiene, zuchtte de man.

Toen Grada kwam, de andere morgen vroeg, lag Stiena gestorven —

Bart zat nog aan het bed en hield de hand van de dode stijf omklemd.