BART BOUWERS' SCHAT.

411

der gaan of ze zich verklappen. En als dat alles niet wil — dan — ja, dan moeten we wat bieden om het te zeggen.

— Nog mooier! Nog mooier! Voor 't geld, dat ons toekomt! En die lui wat geven en te —

— Weet jij dan wat beter? Ik niet.

Sibrand stak tartend z'n pijp aan, joeg over tafel Nette een brede rookfloep toe, dat ze kuchend zweeg.

— Tja, zei Nardus — dat kan geprobeerd. Als d'r honderd gulden is, en je geeft ze twee, dan heb je nog acht en negentig —

— En geef je ze vijf of tien of twintig, meende Sibrand, dan heb je 't andere toch.

— Nu werd het Nette toch al te grof —

— Zoveel geld! Zoveel geld aan die lui! Die lui die — Grada staarde strak voor zich uit, stilaan sijferend.

— Als je 't dan maar kreeg!

— Dan had je dat, viel Sibrand in. En nu heb je niks. En toen Nette weer opponeerde — Nou heb je niks!

— Dat is zo, peinsde Nardus. — Maar 't is veel geld.

— 't Is maar om zo te zeggen, zei de postbode. Je begrijpt toch wel, dat ik het meeste niet zal bieden.

— En als we 't zelf vinden —• teemde Nardus. Sibrand schoot in de lach.

— Vind het dan! Dan is 't verdiend geld. Ik kan het niet. Lange Roel meende ook, dat het plan heus zo slecht niet was.

Als Ome Sibrand dan gauw ging — Dat nachtwaken brandde hem op 't lijf.

Maar besloten was men nog bij lange niet. Nette had nog heel wat te zeggen, en Nardus, die feitelik naar Sibrand's mening overhelde, durfde het niet tonen om z'n vrouw en moest noodgedwongen h'r uiteenzettingen wel steunen, uit vrees voor een mislukte nacht en nog vele zure dagen.

Eerst toen Sibrand met een kort — Dan maar niet! h'r felle reden afbrak en aanstalten maakte om heen te gaan, kalmde ze wat af, gaf wat toe. Nu durfde Nardus ook wat, en airede was het zaakje besloten. Met een dag of tien zou Sibrand gaan en om de andere nacht zou men waken over 't huis — Roel zou alvast beginnen.