BART BOUWERS' SCHAT.

413

hem een verlichting zijn. Hij zat nogal bezwaard, kon best een duitje gebruiken. En als die lui wat wisten, dan vond hij Sibrand net de man er naar om het te weten te komen. —

Ze weten alles, alles van het geld, meende Nette. Maar daar

was Sibrand het nog niet helemaal mee eens. Ome Bart was veel te leep, vertellen zou hij niets, en er bij komen, zouden ze ook wel niet gekund hebben — dan hadden ze 't wel meegenomen. En als ze 't geld hadden, dan zou 't hun niet zo gaan als 't nu ging, vertrouwde hij, want met de Bemmers stond het niet te best, zei men — Maar je kon nooit weten. —

De avend voor de tocht was er weer vergadering, nu bij Sibrand aan huis. In 't kleinste en geringste werd nog es vastgesteld, hoe alles zou worden aangepakt.

' t Zou zo wel gaan, meende Nette, want Bemmers, die

móest het weten. In al de veertien dagen, die er sedert de mislukte inbraak waren vergaan, was aan het huis niets gebeurd en Sibrand zelf was te weten gekomen, dat 's avends te voren Remmers op het dorp was geweest ■— bij Hermans had hij een klare gebruikt. Was 't niet duidelik? Als Sibrand nu maar —

Nette's raadgevend talent kende die avend geen grenzen en h'r spraakvermogen was onvermoeibaar. In voortdurende herhaling deed ze maar voort, al maar voort.

Nardus maakte gedurig aan een uitstapje naar buiten om wat te bekomen, en Grada, die 't beredderen van de traktatie in de keuken altijd aan de zorgen van h'r oudste dochter overliet, was blij een voorwendsel te hebben om af en toe te kunnen verdwijnen, h'r suf en pijnlik hoofd wat af te betten.

En Sibrand — hij moest aanhoren, of hij wou of niet.

— Goddank! goddank! zuchtte de geplaagde man, toen eindelik de gasten waren vertrokken — 'k Ben suf, 'k ben gek van dat geratel! M'n kop lijkt wel een rosmolen!

Aan de deur ging hij zich wat verkwikken. En was het verbeelding of niet — hoorde hij ginder Nette nog niet geruchten door de nacht?