EL DORADO.

445

Dat zij wist.

En dat zij afstand wilde doen.

Sara was geen goede styliste en haar zinnen kwamen onbeholpen. Zij was ook zeer zenuwachtig. Alleen de bede aan het slot was zeer duidelijk: „Wees goed voor hem, kind, want ik heb hem zoo hef gehad."

Aan Jan schreef ze ook. Den brief vond hij 's middags toen hij uit de stad kwam na een nieuwe vruchtelooze sollicitatie.

„Percy, doe zooals je vader wil, en ga terug in het oude corps. En denk aan Jakob die werkte zeven jaar en nog eens zeven jaar voor Eachel, en het waren als even zoovele dagen wijl hij haar liefhad. Je weet wie en wat ik bedoel. Dat met ons was een vergissing. Ik zie dat nu in. Wij hadden nooit moeten trouwen. Ik ben te oud voor je. Jong bij jong.

Ik hoop dat je heel gelukkig zult worden. Denk niet meer om mij. Ik ga „in search of El Dorado, down the valley of the shadow."

IX.

Hij had het spoedig weer tot eersten stuurman gebracht aan de lijn.

Hij was maar eens bij de Terbrachts geweest. Het weerzien van Wera had hem hevig aangegrepen. Want hij herkende in haar niet de schrijfster harer brieven. Een zeer mooi meisje was hemr ietwat verlegen, maar gereserveerd tegemoet gekomen. Het was ook „mijnheer van Slooten", in hun brieven had zij hem eindelijk Jan genoemd. Uit de gesprekken maakte hij op, dat haar vader een schitterende partij voor Wera op het oog had. Maar hij kon het er met zichzelf niet over eens worden hoe zij er zelf over dacht.

Zijn liefde voor haar was onveranderd. Hij las iederen avond hare brieven over.

En hij deed als Jacob. De tijd viel hem kort. Toen hij zijn brevet als gezagvoerder in handen had, reisde hij naar de stad waar zij woonde.

De oude heer deed hemzelf open. Hij zag er zeer vergenoegd uit en verwelkomde hem luidruchtig.

„Beste van Slooten, je zult de eerste zijn die het hoort. Kom binnen, kerel, gauw wat. Die Wera, hè. Nu ben ik gerust. De kwa-