476

DB ONDEEBAAS.

dubbel gezellig, die vinnige roodjes en zwartjes op die witte kaartvlakken, die kleurige balfpoppen, die volle aas-plaatjes van bruggetjes en huisjes, en die verwachting als er een kaart getrokken zou worden, elkaar even aankijken en dan —, bom, dat docht je niet! Ze lachten soms ineens allebei tegelijk als het onverwachts zoo mal liep; niet te hard natuurlijk, voor de kinderen in de alkoof. Ja, die Jan was toch nog de kwaaiste niet, zulke immese avondjes, had ze toch vroeger maar nooit gehad, en zoo heelemaal zonder zorg was ze nou, de kinderen hadden goed te eten, ze hoefde zich niet meer zoo uit te sloven, en wat zat ze hier fijn in d'r spulletjes, wat 'n verschil met vroeger toen ze nog met Karei was. Jan moet 't weten, dat ze d'r vandaag nog effe geweest was, maar afin, wat niet ziet, wat niet deert.

— „Nog een kommetje thee Jan?" vroeg ze.

— „Ja vrouwtje," zei-ie, „geef mijn nog maar is 'n kommetje thee.".

Ze schonk hem in en hij keek met een tevreden gezicht naar het sieperende theetuitje. Ze schonk zichzelf ook een bakkie in.

— „Moest ik niet geven?"

— „Ja vrouwtje, jij moet geven."

Na het vierde spelletje waren ze kiet. Zij had twee gewonnen en hij had twee gewonnen, 't Was net tijd om op te houden.

— „Nou zelle me de boel weer is opruimen, vrouwtje."

De kaarten, het leitje en het griffie werden weer netjes in het laatje gelegd; Jan was weer eventjes op z'n gemak gaan zitten. Nu nog een paar trekjes doen, dan 't pijpie voorzichtig op het aschbakje leggen, ziezoo. En langzaam stond hij weer op, er scheen nog 'n kleinigheidje te doen te zijn.

— „Luister is, vrouwtje."

Hij stond nu vlak bij haar; zij zat, met gekruiste armen, nog zoo'n beetje starend na te genieten van de knussigheid.

— „Ik wou je nog zeggen, dat je niet...." en onverwachts had hij d'r een paar vinnige klappen in d'r gezicht gegeven „ — niet, pats, pats, ongehoorzaam pats, mag zijn, pats, pats!"

En met gedempte stem, gedempt voor de kinderen in de alkoof, haar ellebogen afwerend in de hoogte houdend bracht ze er verschrikt uit.

— „Judas, ploert, hou op! Au!"