KARAVANSERAI.

In de zijwanden zijn maar nauwe poortjes, uitgekapt in de boemboedoerie, als een gewelf; ze geven toegang tot de velden en worden steeds, vooral 's avonds, zorgvuldig gesloten. Geen tijger kan de bewoners overvallen, ondoordringbaar is de vestingmuur van levend groen — en binnen is het er koel in de eeuwige schaduw.

Daar buiten lagen de velden neerdalend van den bergvoet tot in de diepe vallei en vandaar weer opgolvend tegen andere berghellingen. Voor een deel waren ze leeg, daar het riet was binnengehaald; voor een ander deel waren het sawahs1), hangend aan de glooiingen, platvorm na platvorm, groote damborden eindeloos ver, waarheen door lange dunne bamboeskokers het water van de bergen wordt geleid, uren en uren ver. Het water gulpt in zilveren straal uit den koker en overstroomt het bovenste dambord, wordt gekeerd door lage dijkjes, galèngans, en stroomt, boven een zeker niveau gekomen aan de achterzij van het eene dambord met een klaterend watervalletje neer op het lagere en vandaar weer verder, evenzoo. In de diepte vormt het van vele kanten samenvloeiende water een bergbeek.

Er waren enkele mannen en vrouwen aan 't werk, tot boven de enkels in 't water, om de teere smaragdgroene rijstplantjes uit te zetten in het water; — een eind verder dreef een ploeger zijn buffel door den plas, de ploeg scheurde den grond los en sneed het water tot zilveren ruggen.

Aan den bovenrand van de Sawah, waar ze het bosch raakt, zat een Europeaan, een jonge man van een dertig jaar; hij maakte een dubbelloops geweer schoon. Twee krukken lagen er naast hem. — „Rust u wat?" vroeg van Arkel. — „Ik maak mijn geweer schoon, meneer," — „Woont u hier?" — „Ja, wist u dat niet? Al vijf jaar. Meneer Both heeft hier voor mijn moeder een

huis laten bouwen daarginds, dat witte, naast de fabriek.

We wonen hier samen; vader is dood. Gesneuveld in Atjeh." — „Heb je geen werk?" — „Werk? Ik kan niet werken — leef van de jacht." — „En je kunt niet loopen." — „Hoeft ook niet. Ik ga 's avonds om een uur of zes naar de tuinen, komen de varkens, azen op rietwortels, en op de varkens komen de tijgers af. Die snap ik - ook wel een babi *). Ik ga in een voor liggen, of achter

*) Rijstvelden. *) Varken.