KARAVANSERAI.

die niet bijt, maar jou dankbaar kust, hoor Zonneschijntje!" — en de tranen dropen langs zijn rimpelwangen. —

't Was dan of hij zich over zulke oogenblikken van aandoening schaamde; onmiddellijk daarop verkocht hij een aardigheid of wist belangstelling te wekken voor iets nieuws. — „Sing," zei hij, „een partijtje man, quadrille of hombre, mij 't zelfde. Van Elk, wat speel jij?" — „Liefst quadrille, meneer Both." — „Best, dan quadrille. Of speel jij niet, van Arkel?" — Jawel, die speelde ook quadrille. — „Maar," zei Both, „ik speel niet om den keizer zijn baard, hoor, 50 pop 't kapitaal!" — Sing vond het best; van Elk had bezwaar: hij had wel geld bij zich, maar

als hij veel verloor dan — „Je bent geen echte speler,"

meende Both, „anders zou je aan geen verlies denken. Maakt overigens niets uit — dan rekenen we later wel af. Van Arkel betaalt voor mij," — en meteen gaf hij dezen een knipoogje.

Er moest ernstig gespeeld worden, dat verkoos Both nu eenmaal; onverschillig wat een mensch doet, hij moet het ernstig doen. Er werd ernstig gespeeld, tot middernacht, dan moest het uit zijn. Even over twaalven had Both ruim acht kapitalen gewonnen, van Arkel anderhalf; van Elk verloor er zes, Maar voor de rekening goed opgemaakt was, gooide Both alle fiches door elkaar. Hij liet geen gelegenheid bedenkingen te maken, sprak alweer over wat anders. — „Van Elk, dat kost je een fuif, als ik weerkom, man " — en hij poogde zoowat vast te stellen wanneer. — De controleur vertrok: de flambouwen waren overbodig, de maan was er al. —

Den volgenden morgen vroeg vertrokken Both en van Arkel ook; Zonneschijntje was nog niet bij de hand. — ,,'t Is gek," zei Both, „maar ik neem van dat wijfje nooit graag afscheid;

zie je, dat benauwt me — dat is een soort van bijgeloof Een

hef vrouwtje, he? Zie je, zóó was mijn dochter Als dit wijfje

nu met een Europeaan getrouwd was, dat had wat kunnen

worden. Zooiets stel ik me voor van Adolfien, begrijp je dat is

een illuzie van me.... Een mensch moest eigenlijk geen illuzies

hebben, maar ze vervolgen je tot aan het graf, geloof ik Ik

zelf heb veel ontbeerd, beste jongen. Ik klaag niet nee, ik

heb alleen reden tot dank, en geef ook al mijn kracht nóg als dank aan de menschen, maar van binnen had ik rijker kunnen